1389 en werd begraven in de kerk van het klooster Keizersbosch der orde van Premonstreit welke door zijne voorouders gesticht was.
Zijn wapen is afgebeeld in de Batavia Sacra, D. I. bl. 273, die ook meldt, dat zijn afbeelding in bisschoppelijk gewaad toen nog in het hof der graven van Hoorn te 's Hage gevonden werd. Aldaar worden ook de vrijheden vermeld, die deze bisschop aan de Leydenaars gaf.
Zie Carpentier, Hist de Cambray et de Cambresis, P. III. p. 696-699; L'Espinay, Livr. l. p. 138, 139; Christinaean, Jur. Her., P. I. p. 23, 293, 294; Nobiliaire des P. B, T I. p. 6, 164, 313, 314, 369, T. II. p. 488-492; Supplém., p. 154, 155; Miraeus, Donat. Belg., Lib I. C 81, 128; Hoogstraten, op de woorden Boxtel en Hoorne; Butkens, Troph. de Brabant, T. I. p. 418, 611, 621, T. II. p. 50-52; Supplém aux Trophées, T. I. p. 164, 217, 220, 221, 292, 293, T. II. p. 12-14, 21, 22; Quartiers Généal, T. I p. 37, 145, 267, 325; Buchelius ad Hedum, p. 258; H. van Papendrecht, Anal Belg., P. VI., p. 23, 41, 45, 405, 471; te Water, Verb der Edel., D. II. bl. 471 (over het geslacht); Joan à Leydis, Lib. XXXI. C. 14, 17, 19, XXXIII. C. 20, 24, XXXIV. C. 23, 25, 27, 30, 31; Phil. à Leydis, de Cura Reipubl. Cas. LXI. p. 210: Vermeerd Beka. bl. 275; Bat. Sacra, T. I. p. 273 seqq.; Chronica de Trajecto ap. Matthaei Anal. vet. et med aevi, T. V. p. 373 seqq.; Chronic Joh de Beka, p. 308; Chapeauville, Gesta Pontifte. Tungr., T. III. p. 61, 62, 66; van Gils, Kathol Meyer. Memorieboek, bl. 32, 74; van Gils en Coppers, Nieuwe Beschrijv van het Bisdom van 's Hertagenb., D.
I. bl. 61, 141; M. Vossius, Annal Holl. et Zeel., p. 368, 369, 370, 371, 374, 379, 381, 408; Matthaei Anal., T. III. p. 271; De jure Gladii, C. XIV. p. 332, 338; Utr. Jaarb., D. I. bl. 18; Wagenaar, Vad Hist., D. III. bl. 107, 108, 109; van der Chijs, de Munten der Graven en Hertogen van Gelderland, bl. 379; de Munten der Heeren en Steden van Overijssel, bl. 67, 68; de Munten van Friesland, Groningen en Drenthe, bl. 598; de Munten van de Bisschoppen en der Heerlijkheid de Stad Utrecht, bl. 111, 127-134; Chron. van het Hist. Genoots., D. X. bl. 351.