er niet toe te bewegen. Zucht ter verdere uitbreiding zijner kennis had in zooverre op hem de overhand bekomen, dat hij de praktijk vaarwel zeide en eene reis naar Italië ondernam. Een jaar vertoefde hij te Padua, onder het vlijtig beoefenen der genees-, ontleed- en kruidkunde. Te Boulogne ontrukte hij een steen, naar die stad genoemd, uit den staat der vergetelheid, in welken hij begraven was; te Rome maakte hij kennis met Marc Antonio Celio, een edelman, zeer beroemd wegens zijne bedrevenheid in de wis-, sterren- en werktuigkunde, en hielp hem in het vervaardigen van zeer groote glazen tot verrekijkers.
Bij dat alles legde hij zich met goed gevolg toe op de schilder- en beeldhouwkunst en de muzyk. Uit Italië reisde Homberg naar Frankrijk, vanwaar hij eerlang naar Engeland vertrok. In beide rijken maakte hij kennis met de beroemdste mannen, vooral in het laatstgenoemde met den grooten Boyle. Na hier eenigen tijd vertoefd te hebben, oefende hij zich in Holland onder den geleerden de Graaf in de ontleedkunde, en begaf zich van daar naar Quedlinburg in Saksen bij zijne bloedverwanten. Niet lang na zijne terugkomst liet hij zich te Wittenberg tot med. doctor bevorderen. Gaarne hadden thans zijne vrienden gezien dat hij zich onder hen nederzette en zich op de geneeskunde toelegde; doch zijn onverzadelijke weetlust stond daar tegen op. Na de geleerden in het Zuiden bezocht te hebben, wilde hij ook met die van Duitschland en het Noorden kennis maken. Een aanzienlijken voorraad van natuurlijke zeldzaamheden had hij verzameld. Met dezen besloot hij handel te drijven of door ruiling den schat te vergrooten. Te dezen tijde had de phosphorus naam gemaakt. Twee soorten daarvan waren slechts bekend, de eene uitgevonden door Christiaan Adolf Balduinus de andere door Kunkel, chemist van den keurvorst van Saksen. Eerst vervoegde zich Homberg bij Balduinus, en bevond diens phosphorus nagenoeg van denzelfden aard als den steen van Boulogne, hoewel een weinig flaauwer van licht; voor eene andere ontdekking kocht hij daarvan het geheim. Daarna begaf hij zich naar Kunkel, wiens phosphorus meer vermaard was, en die soort is, welke van pis gemaakt wordt. Voor de openbaring van de wijze der werking van het manneke van den genoemden Otto Guericke, hetwelk zich tegen den regen verschuilt en met mooi weêr te voorschijn komt, kwam hij ook achter dit geheim. De metaalkunde was een tak van
geleerdheid, waarin hij zich tot nogtoe weinig geoefend had. Om aan zijn overige ook die kundigheid te paren, deed hij eene reis door Saksen, Bohemen, Hongarije en Zweden, met