| |
[Dirk, graaf van Hogendorp]
HOGENDORP (Dirk, graaf van) werd te Rotterdam, den 13 October 1761, geboren. Hij was de oudere broeder van den in de geschiedenis des vaderlands zoo bekenden mr. Gijsbert Karel van Hogendorp. Beide waren zonen van mr. Willem van Hogendorp en door hunne moeder kleinzoons van den Frieschen staatsman Onno Zwier van Haren. Willem van Hogendorp, hun vader, bragt zijne laatste levensjaren op Java door,
| |
| |
hetgeen voor de beide broeders misschien aanleiding geweest is, om eene bijzondere belangstelling in de Indische zaken aan den dag te leggen. In zijne jeugd was hij gedurende 9 jaren in Pruissische dienst en hij woonde in 1778 de Beijersche successie-oorlog bij. Hij verliet die dienst tijdens den Amerikaanschen oorlog, in welke hij zijn vaderland, tegen Engeland wenschte te dienen. In 1783 begaf hij zich als kapitein onder de infanterie naar Batavia en onderscheidde zich in de expeditie naar Riouw. Te Batavia teruggekeerd trad hij in 1785 in dienst der O.I. Compagnie, eerst als kapitein der dragonders, vervolgens in 1786 als onderkoopman en tweede bestuurder of opperhoofd van Patna in Bengalen. In 1789 werd hij eerste administrateur op het eiland Onrust, in Julij 1791 resident van Japara en eindelijk in 1794 opperkoopman en gezaghebber van Java's oosthoek, tijdens de latere gouverneur generaal mr. Pieter Gerardus van Overstraten, gouverneur over Java's noord-oostkust was.
Nu brak voor van Hogendorp een tijd aan van groote beproeving en wederwaardigheden. Hij was een man van een krachtigen geest, die verkeerdheden en misbruiken, welke hij in de Indische administratie meende te ontdekken aanwees en openlijk zich daarover uitliet. Zulks had ten gevolge dat hij in 1798, op last der Indische regering, als gezaghebber van Java's oosthoek werd geschorst; hem zijne papieren werden ontnomen; hij van zijne vrouw en bezittingen werd afgescheurd, in militair arrest gezet en met een kommando soldaten werd weggevoerd in het afgrijsselijkste weder, langs onbruikbare wegen, door regen en modder van Soerabaija naar Samarang en van daar over zee naar Batavia, zonder gedurende vijf en een halve maand verhoord te worden, zonder dat hem gezegd werd welke de redenen van deze behandeling waren, van welke misdaad hij beschuldigd werd, noch wie zijne aanklagers of beschuldigers waren. Eindelijk vrij zeker onderrigt, dat nog strenger maatregelen tegen hem zouden genomen worden, dat hij namelijk in de Bataviasche stads-boeijen of gevangenis zou worden overgebragt, een verblijf dat bekend stond als zóó ongezond dat weinigen het leven er afbragten, en te Batavia geen regt meenende te kunnen verwachten, besloot hij heimelijk naar het vaderland terug te keeren om daar regt te zoeken. Alzoo een protest achterlatende, waarin hij verklaarde geenszins te vlugten uit vrees voor straf, maar alleen omdat zijne aanklagers tevens zijne regters wilden zijn, en waarin bij, na betuiging zijner onschuld, verzekert naar het vaderland te gaan, ten einde zich daar voor eene onzijdige regtbank te stellen,
| |
| |
wist hij aan de waakzaamheid van het over hem gestelde toezigt te ontsnappen, vertrok den 17 Junij 1799, met een Deensch schip en kwam in September van dat jaar in Nederland aan, alwaar hij zich terstond aanmeldde bij den president van het uitvoerend bewind, zich verlatende op de kennis, dat het toenmalige koloniale bestuur in het vaderland, regt en bevoegdheid bezat om over beschuldigde ambtenaren onderzoek te doen, regt te spreken, en mishandeld zijnde, aan hen schadevergoeding toe te kennen.
Volgens van Hogendorp's verdediging aan het Committé tot den O.I. handel en bezittingen, te vinden in de gedrukte Verzameling van stukken, rakende de zaak van Dirk van Hogendorp, 's Hage 1801, waren onderscheidene omstandigheden de oorzaak der door hem ondervondene vervolging, door hem hoofdzakelijk toegeschreven aan den toenmaligen kommissaris generaal Nederburgh. Verschil van inzigt omtrent de politiek schijnt daaronder een voorname plaats bekleed te hebben. Naar zijne meening werden de Engelschen begunstigd daar, waar hen alle mogelijke afbreuk behoorde gedaan te worden, en wilde de regering in Indië zich niet gedragen naar de voorschriften van het in 1795 in het vaderland opgetreden nieuwe bewind. Wanneer men de stukken, rakende de tegen van Hogendorp ingebragte, doch nimmer bewezene, beschuldigingen met aandacht leest, schijnt het ons toe, dat zijne bewering geloof verdient, dat de Indische regering zich van hem verlangde te ontdoen. Dit verlangen lag in den aard der zaak en de tijdsomstandigheden. Van Hogendorp toch was een verklaarde tegenstander van de bestaande orde en gang der zaken, en hij had de omwenteling van 1795 benuttigd om daaraan, zoo mogelijk, een einde te maken. Dit blijkt uit dat gedeelte zijner Verdediging, waar hij spreekt van de wijze waarop de vaderlandsche beginselen van hervorming op Oost-Indië zouden behooren te worden toegepast. Eindelijk decreteerde het bewind in het moederland, de in het jaar 1800 ingestelde raad der Aziatische bezittingen, na overwogen te hebben het zeer ampel rapport en het advies van het departement tot de Indische zaken, bij resolutie van den 12 November 1800: ‘dat aan den gouverneur-generaal en de raden van Indië zal worden te kennen gegeven, dat de raad niet kon approberen de politieke mesures en
procedures tegen den heer van Hogendorp in het werk gesteld, maar dezelve desavoueerde als wederregtelijk en ongepast.’ Kort daarop werd van Hogendorp, bij besluit van den 11 November 1802, aangesteld tot lid der staatscommissie,
| |
| |
welke, bij dat besluit geroepen werd om te dienen van advies over de wijze waarop de O.I. bezittingen voortaan zouden behooren te worden bestuurd, voorzeker een schitterend bewijs dat 's lands regering hem beschouwde als haar vertrouwen ten volle waardig. Nog in hetzelfde jaar (26 November 1802) werd van Hogendorp benoemd tot ordinair envoyé en minister plenipotentiaris van den staat bij den keizer van Rusland, in vervanging van Willem Buys, aan wien op zijn verzoek een eervol ontslag was toegekend.
Van Hogendorp was, na het verbreken van den vrede van Amiëns, op het punt om als gezant naar Petersburg te vertrekken, toen eene voorziening in het bestuur van Nederlands Indië dringend noodzakelijk was geworden, daar de gouverneur-generaal Seberg zeer in jaren gevorderd en ziekelijk was en zijn ontslag gevraagd had, en nu werd, bij rapport van den 14 April 1803, door de commissie uit het staatsbewind voor de marine en koloniën aan het staatsbewind voorgedragen om den heer van Hogendorp te benoemen tot gouverneur-generaal. Dit bleef echter buiten gevolg, misschien omdat hij met de zending naar Rusland was belast geworden, of wel omdat het rapport der staatscommissie nog niet was ingezonden en er dus onzekerheid bestond omtrent de voor Indië aan te nemen regelen van bestuur. Van Hogendorp verliet met zijne echtgenoot, de gravin van Hohenlohe, waarmede hij kort te voren gehuwd was, in April 1803 Nederland. Den 28 van die maand kwam hij te Hamburg aan, waar hij eene uitnoodiging vond van den hertog van Mecklenburg-Schwerin, om naar Ludwigslust te komen. Den 3 Mei bevond hij zich daar, vertoefde er drie dagen, begaf zich vervolgens naar Lubeck en scheepte er zich den 11 Mei in naar St. Petersburg. Den 26 Mei moest hij een haven in den Finlandschen zeeboezem binnenloopen en van daar trok hij over land naar Ruslands hoofdstad, waar hij den 31 Mei aankwam en door de keizerlijke familie met onderscheiding ontvangen werd. In 1805 keerde hij naar het vaderland terug, en werd in het volgende jaar door koning Lodewijk tot lid van den staatsraad en president der daartoe behoorende afdeeling ‘Oorlog’ en in 1807 tot minister van oorlog benoemd. In datzelfde jaar werd hij, gedurende de afwezigheid van koning Lodewijk, belast met het bevel over het leger, en tot minister plenipotentiaris en
buitengewoon gezant bij den keizer van Oostenrijk aangesteld, in plaats van den heer van Spaen van Voorstonde, en hem gelast zich terstond op weg te begeven en onderwege te vertoeven te Cassel, ten einde
| |
| |
prins Jerôme Napoleon te congratuleren met de troonsbeklimming van Westphalen. Reeds den 20 December was hij daar aanwezig. Hij volbragt zijne taak op den volgenden dag, en gedurende zijn verblijf te Cassel werd hij van 's Konings wege met veel onderscheiding behandeld.
Toen hij in de eerste dagen van Januarij 1808 zijne brieven van credentie voor het hof van Oostenrijk ontvangen had, vertrok hij den 10 van die maand, kwam den 14 te Wurtzburg en den 20 te Weenen aan. Hij werd op deze reis vergezeld door zijn zoon, den luitenant van Hogendorp, die, bij besluit van koning Lodewijk, van den 19 Januarij 1808, werd aangesteld tot 's konings auditeur bij de legatie te Weenen, met behoud van militairen rang, tractement en avancement. Deze zoon was de latere raad van Indië, C.S.W. Grave van Hogendorp.
In den loop van dat jaar (1808) ontstonden de verwikkelingen met Frankrijk, welke in 1809 het innemen van Weenen door keizer Napoleon ten gevolge hadden. Van Hogendorp schreef den 23 Januarij 1808 aan den minister Roëll: ‘Ma première visite a été chez le général Andréossy, ambassadeur de France, auquel j'ai donné les assurances les plus fortes sur mon intention à me tenir réuni avec lui sur tous nos intérêts communs. Son excellence m'a très bien reçu et promis d'en agir réciproquement de même avec moi.’ Zijne volgende brieven bevatten opvolgende mededeelingen van het aangroeijen der oneensgezindheden met Frankrijk, van de vrees dat Oostenrijk zou worden aangevallen, van krijgstoerustingen en algemeene wapening, van de eindelijke uitbarsting van den oorlog en van het vertrek des Oostenrijkschen keizers en van het geheele hof uit Weenen en van het vergeefsch inroepen der hulp van Rusland. Den 24 April 1809 schreef hij: ‘Mijne verlegenheid in de tegenwoordige omstandigheden, zonder bepaalde orders of instructien van mijn Hof te wezen, is zeer groot. Na het gedrag dat dit Hof houdt en al hetgeen door hetzelve tegen den persoon van zijne majesteit den keizer Napoleon gezegd wordt, vermeen ik hier onmogelijk langer te kunnen blijven resideren.’ Hij kon echter het antwoord van het Nederlandsche hof niet afwachten, daar hij, even als in 1798 te Soerabaija, ook hier gedwongen werd zijne vrouw en kinderen te verlaten, van hen werd afgescheurd en over de grenzen gebragt. Naauwelijks was hij te Amsterdam teruggekeerd, toen koning Lodewijk hem benoemde tot gezant te Berlijn. Dit geschiedde bij besluit van 11 Junij 1809. Zijn verblijf aldaar moet slechts kort zijn geweest, daar hij reeds den 17 Junij 1810 benoemd
werd tot extraordinair
| |
| |
envoyé en minister plenipotentiaris bij het hof van Madrid' doch wij behoeven niet te herinneren, dat ook dit van geenen langen duur kon zijn, daar spoedig hierop de abdicatie van koning Lodewijk en de inlijving van Holland in het Fransche keizerrijk plaats had.
Van Hogendorp werd ten gevolge daarvan uit Spanje teruggeroepen en in Januarij 1811 door keizer Napoleon aangesteld tot divisie-generaal en twee maanden later tot aide de camp. Vervolgens werd hij gouverneur van Oost-Pommeren en in Junij 1812 van Breslau; ook was hij voor en na, kommandant van Königsberg en Wilna en, in 1813, onder den maarschalk Davoust, kommandant in Hamburg. Napoleon verhief hem tot comte de l'Empire. Uit de ‘Memoire du général comte de Hogendorp’, in 1814 tot verdediging van zijn te Hamburg gehouden en algemeen afgekeurd, gedrag geschreven, blijkt, dat hij in April 1814, toen Nederland zijne onafhankelijkheid terug bekomen had, zich ter beschikking van den souvereinen vorst stelde en in Mei daarop te 's Gravenhage kwam. In den aanvang van 1815, toen Napoleon zich weder in Frankrijk aan het hoofd van een talrijk leger vertoonde, begaf van Hogendorp zich echter weder in 's keizers dienst. Maar Napoleon's val, maakte nu tevens een einde aan van Hogendorp's openbaar leven. Hij bleef aanvankelijk te Parijs en schreef daar een werkje, getiteld: ‘Staat en handelkundige beschouwing van het koloniaal systema in Frankrijk’, 't welk, uit het Fransch vertaald, in 1817 te Amsterdam verkrijgbaar gesteld werd. Daarop begaf hij zich naar Brazilië en hield er zich bezig met ondernemingen van landbouw en nijverheid, bewoonde een eenzaam buitenverblijf bij Rio de Janeiro, en overleed er den 29 October 1822, blijkens eene aankondiging in de Bataviasche Courant van den 5 April 1823, geteekend door zijn zoon, C.S.W. Grave van Hogendorp.
Lodewijk Napoleon had hem het kommandeurs kruis en het grootkruis der orde van de Unie geschonken.
Napoleon vermaakte hem bij zijn testament een legaat van honderdduizend francs, blijkens o.a. de bekende Mémoires du dr. Autommarchi.
Er bestaan van Dirk van Hogendorp onderscheidene geschriften betreffende de Nederlandsche Oost-Indische bezittingen, in sommige van welke hij de bestaande verkeerdheden van het bestuur aanwees en denkbeelden tot verbetering aangaf. Die geschriften zijn opgevolgd door het rapport der staats commissie van 31 Augustus 1803, waarin hier over gehandeld is, te weten:
Berigt van den tegenwoordigen toestand der Batavische
| |
| |
bezittingen in Oost-Indië en den handel op dezelve, uitgegeven te Delft in December 1799, 2de dr. Delft 1800.
Stukken over hetzelfde onderwerp, 's Hage 1801.
Ontwerp om de Oost-Indische Compagnie te herstellen tot een handeldrijvend ligchaam, 's Hage 1801.
Antwoord op het onderzoek der gronden van het stelselvan D. van Hogendorp, 's Hage 1802.
Nadere uitlegging en ontwikkeling van het stelsel van Dirk van Hogendorp, en antwoord op het werk van S.C. Nederburgh, getiteld: Verhandeling over de Vragen enz., 1802.
Aanmerkingen op het adres van participanten der Nederlandsche O.I. Compagnie aan het Staatsbewind der Bataafsche Republiek, 's Hage 1802.
Men heeft ook van hem:
Brief van Dirk van Hogendorp aan alle vrijheid- en vaderlandlievende Bataven in Nederlandsch Oost-Indië enz., Bombay, 9de Januarij 1799.
Ook bestaat er van hem eene vertaling, met aanteekeningen, van een
Brief van Sir George Dallas aan Sir William Pulteney, beide leden van het Engelsche parlement, over het verschil tusschen de Oost-Indische Compaynie en den vrijen handel in Engeland, 's Hage 1802.
Ontwerp om de O.I. Compagnie dezer landen in haren vorigen bloei te herstellen, 's Hage en Amsterd. 1802, 8o.
Staat- en handelkundige beschouwing van het Koloniaal systema in Frankrijk, uit het Fransch, gr. 8o. Amst. 1817.
Memorie ter wederlegging van de nadeelige geruchten en lasteringen, welke tegen hem uitgestrooid zijn gedurende hij gouverneur was van Hamburg, 's Hage en Amst. 1814, 8o.
In het eerstgenoemde werk, Berigt enz., zette hij o.a. ook zijne denkbeelden uiteen over eene trapsgewijze vrijgeving der slaven, en stelde tevens voor, om den slavenhandel, of den verderen aanvoer van slaven van Makassar. Bali enz., dadelijk geheel te verbieden en te stuiten. Hij trachtte de algemeene opinie in het vaderland tegen de slavernij op te wekken en te scherpen, en koos daartoe een middel geheel in den geest van dien tijd. Hij vervaardigde namelijk, naar het oorspronkelijk werkje van zijn vader, getiteld: Kraspoekol, een tooneelstuk, onder den titel: Kraspoekol, of de slaveruij, een tafereel der zeden van Nederlandsch Indië, Delft 1800.
Dit stuk werd te 's Hage ten tooneele gevoerd en verwekte vrij wat opschudding. Van Hogendorp had reeds in 1796, destijds te Soerabaija zijnde, een stuk over dit onderwerp geschreven, dat hij in 1801 uitgaf met den titel:
| |
| |
Proeve over den slavenhandel en de slavernij in Nederlandsch Indie, te vinden in zijne Stukken rakende den tegenwoordigen toestand der Bataafsche bezittingen in Oost-Indië en den handel op dezelve.
Dirk van Hogendorp huwde in Indië E.M. Bartlo, daarna in 1803 zijne nicht Augusta Eleonora Caroline van Hohenlohe, dochter van prins Frederik Ernest van Hohenlohe Langenburg en van Magdalena Adriana van Haren.
Hij liet bij zijn dood uit het eerste huwelijk een zoon na, die volgt. Er bestaat van hem een portret en physione trace, gegraveerd door Gonord, 12 ms.
Zie Levensschets van Dirk van Hogendorp in Handelingen en Geschriften van het Indisch Genootschap, te 's Gravenhage, Derde jaargang, bl. 33 volgg.; Galerie des Contemporains, T. V. p 330; Zeitgenossen Biographiën und Charakteristiken, B. IV. S. 164, 165; von Odeleben, Napoleons Feldzug in Sachsen; Mr S. I Wiselius, Consideratie en advies aan den Aziatischen Raad, betreffende de zaak van D. van Hogendorp; Weekblad voor het Regt in Nederland 1858; 8 Febr. Nr. 1928; van Kampen, Verkorte Goschied. der Nederl., D II bl. 344; Docum. histor. et réflex. sur le gouvernem. de la Hollande par le Prince L. Napolèon. T. II. p. 179; Vervolg op het Naamreg. van Ned. Boek. van R Arrenberg, bl. 257, 258. |
|