[Brusteyn van Herwynen]
HERWYNEN (Brusteyn van), afstammeling van het adelijk Geldersch geslacht van dien naam, volgens sommigen een tak van het aanzienlijk huis van Harcourt in Frankrijk, die den naam van deze heerlijkheid heeft aangenomen. Tot zijn voorvaderen behoorden in het begin der XIVde eeuw, Johan van Herwijnen, wiens zoon in 1327 regter van de Veluwe was, en die de tienden, 't gemaal en den wind van Herwijnen ter leen van den graaf bezat en in 1342 stierf.
Zijn vader was Johan van Herwijnen, ridder, die de verdragen van 1376 en 1377 mede sloot. Hij huwde met Wilhelmina, bastaard dochter van hertog Albrecht van Beijeren, graaf van Holland, bij Aleyd van Poelgeest verwekt; welk huwelijk hem de heerlijkheid Stavenisse in Zeeland deed bekomen. Hertog Albrecht vergunde hem in of na den jare 1391 Stavenisse te bedijken; ook was hij (1389) rentmeester van Beooster Schelde. Zich te diep in 's lands zaken gestoken hebbende, werd hij in 1396, ‘en dat om meniger hande breuken wille’ balling van zijne landen gemaakt. Hij werd in 1402 met Herwijnen beleend en had eene tweede vrouw, Liesbeth genaamd, die in 1415 weduwe was. Zijne dochter Adelise erfde Herwijnen, en werd nevens haar man, heer Otto van Haeften, ridder, daarmede in 1415 beleend, gelijk ook met de tienden en het gemaal aldaar in 1435 en 1440.
Zie Boxhorn, op Reigersbergh, Chron. van Zeeland, D. I. bl. 446; Smallegange, Chron. van Zeeland, bl. 749; Te Water, Adel. Zeeland, bl. 178: van Spaan, Inleid. tot de Hist. van Gelderl., D. III. bl. 308, 309.