[Hendriks]
HENDRIKS. Dat hij, die zich in een nijpend gevaar kloekmoedig betoont en zijne tegenwoordigheid van geest niet verliest, meer kans heeft om er zich uit te redden, dan hij die zich lafhartig gedraagt en dadelijk verlegen staat, is eene ontegenzeggelijke waarheid, welke in het volgende voorval bevestigd wordt.
Gedurende den Padri-oorlog op Sumatra's Westkust (1821-1837), was de luitenant Hendriks in 1833 civile en militaire kommandant van Boewa, in de Padangsche Bovenlanden gelegen.
Op zekeren namiddag geheel alleen zijnen gewonen wandelrid doende, kwamen, bij zijne terugkomst door een bosch, toen hij nog tien minuten van het fort verwijderd was, onverwachts een twaalf- of veertiental Padries ter zijde van den weg uitgeschoten, waarvan eenigen het paard bij den toom grepen, en de anderen hem met hunnen klewang (een scherpsnijdend zwaard met eenen zeer dikken en zwaren rug), onderscheidene wonden toebragten en van het paard aftrokken. Terwijl zij nu zeker wilden overgaan, om hem van het leven te berooven, ontwaakte Hendriks uit zijne verbazing, en zich tot de aanvallers wendende, begon hij hen op eene grove wijze uit te schelden. ‘Wat heb ik u gedaan honden,’ zegt hij, ‘om mij zoo te behandelen? Ben ik immer ongevoelig geweest voor billijke verzoeken? Is dit nu voor mijn goed doen schurken? enz. enz.’ De vijand zoo onverwacht bij eene dusdanige gelegenheid toegesproken is verwonderd, en staart hem aan, voor een oogenblik het moorddadige wapen langs de zijde latende nederhangen. Hendriks maakt van dit oogenblik gebruik om te paard te stijgen, zonder dat de vijand hem zulks belet, met zijne lange zweep regts en links slaande, opent hij zich den weg, en rent voort om het fort te bereiken. Eer de vijand van zijne verwondering terug komt, is Hendriks reeds ver weg; bij het voorbij rijden van een paar huizen, digt bij het fort, worden hem eenige steenen achterna geworpen en voor de brug gekomen valt hij bijna levenloos neder; men brengt hem dadelijk naar binnen; de brug wordt tevens opgehaald en de brave Hendriks is gered. Twaalf diepe houwen over de knieën, de beenen en den rug had hij bij deze gelegenheid bekomen, en aan zijn corpulent gestel, hetwelk van dien aard was dat hij zelden zijn wederga ontmoette, had hij stellig het leven te danken, daar de houwen, vooral in de knie, zoo diep waren, dat zij bij een ander zeker het been
zouden verbrijzeld hebben, waardoor dan de ontvlugting onmogelijk zou zijn geworden.