hoofd der frater-school geplaatst. Grooten roem als zoodanig behaalde hij. Zijn onderwijs was zoo uitmuntend, zijn ijver zoo groot en zijne geleerdheid zoo uitgebreid dat de Deventer school weldra een getal van 2200 toehoorders bevatte. Het kon niet anders of zulk een man moest niet alleen grooten invloed uitoefenen op den gang der wetenschappen in ons vaderland, maar er moesten ook door hem bekwame leerlingen gevormd worden, in wier harten het zaad door hem uitgestrooid welige wortels schoot. Zoo zien wij een Erasmus, Johannes Murmellius, Hermannus Busschius, Henricus Agricola, Johannes Caesarius, Hermannus Torrentinus met ijver en ingenomenheid luisteren naar de lessen die van zijne lippen vloeiden en zich op de kennis van de Grieksche taal toeleggen, waar Hegius hun het belang van die kennis tot verklaring van het Nieuwe Testament uit den grondtekst aanbeveelt.
Veel bijzonderheden levert het onderwijzersleven van Hegius niet te vermelden op. Niet alleen door persoonlijk onderwijs wilde hij nuttig zijn, ook door het schrijven van een aantal schoolwerken, waarvan thans de titels niet meer bekend zijn, trachtte hij verlichting en beschaving in de hand te werken. Daartoe was hem zelfs aan den avond zijns levens geene moeite te zwaar. Op gevorderden leeftijd ondernam hij de reis naar Cues aan de Moezel, om de boekerij te bezigtigen, gesticht door den kardinaal de Cusa. Daar nam hij met behulp der broederen afschriften van Latijnsche, Grieksche en zelfs Hebreeuwsche handschriften. Nog later, op hoogen ouderdom, ondernam hij een togt naar de abdij van Sponheim, niet ver van Kreutznach, weder met oogmerk om de alom vermaarde boekerij, door den abt Trithemius gesticht, in oogenschouw te nemen, en met jeugdig vuur gaf hij, te Deventer teruggekeerd, verslag van hetgeen hij daar gezien had. Kort daarop, op een der laatste dagen van het jaar 1498 is Hegius te Deventer overleden. Zijn dood was een groot verlies voor de school, maar hij liet leerlingen na, die zijn werk met ijver hebben voortgezet. Op het laatst zijns levens wijdde hij zich aan godgeleerde studiën en ontving de priesterwijding. Zijn stoffelijk overschot werd den 24sten December in de Groote Kerk te Deventer, aan de linkerzijde onder het koor der krocht, ter ruste gelegd.
De werken, door Hegius geschreven, zijn na zijn dood door een zijner leerlingen, Jacobus Faber, bezorgd onder den titel van Opuscula Alexandri Hegii, in 2 deelen in 4o., ten jare 1501 en 1502 te Deventer. De dialogus