jaar op een buitenplaatsje in het Kleine Meer door. Hij stierf te Groningen den 8sten November 1801.
Als letterkundige was Heerkens zeer beroemd; uitgebreid was zijne geleerdheid. Als Latijnsch dichter bezat hij onmiskenbare verdiensten, die slechts verduisterd werden door de scherpe toon, die in dezelve heerschte. Daardoor haalde hij zich veler haat op den hals en had hij weinig omgang met menschen. Zijne scherpe en bijtende verzen gaf hij uit onder verdichten naam, die van Curil of Curillus (een Grieksch woord, hetwelk zijn naam uitdrukt, als beteekenende Heertje of Heerke) of onder de letters G.H.
De voornaamste werken door Heerkens uitgegeven zijn de volgende:
De Valetudine literatorum poëma, libri tres, Lugd. Bat. 1749. 8o.; Gron. 1790. 8o.
Satyra de Moribus Parhisiorum et Frisiae, Lugd. Bat. et Gron. 1750. 4o.
De Officio Medici Poëma, dedicatum Cardinali Angelo Mariae Quirini, Gron. 1752. 8o.
Eginhardi, de vita Caroli Magni liber, cum annot., Gron. 1755.
(Onder den naam van Marius Curillus) Satyrae, Gron. 1758. 8o.
Iter Venetum, Venet. 1760. 8o.
Italicorum, liber unus, Gron. 1762. 8o. Herdrukt vermeerderd. Gron. 1793. 8o.
Notabilium Libr. II. Gron. 1765 8o. Libri III et IV. ibid. 1770. 8o.
Anni Rustici Januarius, Gron. 1767. 8o.
Empedocles sive Physica epigrammata, Gron. 1783. 8o.; ibid. 1798. 8o.
In obitum nob. cons. fidel. viri Lucae Hammink, Domini in Tellens, JCti. cet. Gron. 1783. kl. 8o.
Aves Frisicae, Roterod. 1787. 8o.
Icones, Utr. 1787. 8o.
Behalve van buitenlandsche geleerde genootschappen, was Heerkens lid van het Zeeuwsche genootschap der wetenschappen te Vlissingen, en van de Hollandsche maatschappij van wetenschappen te Haarlem.
Zie Saxe, Onom. literar. T. VIII. p. 124, 125; Biogr. univers. anc. et moderne (Paris 1811) T. XIX. p. 567, 568; van Kampen, Geschied. der Lett. en Wetensch., D. II. bl. 272, D. III. bl. 170; Hoeufft, Parnas. Latin. Belg, p. 227, 228; Woordenb. der Zamenlov.; Peerlkamp, de Poëtis Latin. Neêrl. p. 538-541.