[Walbaven van Heeckeren]
HEECKEREN (Walbaven van), heer van Nettelhorst, oudste zoon van den voorgaande, geboren in 1643, werd den 18den April 1665 in de ridderschap van het graafschap Zutphen beschreven, ontving in 1670 de survivance van het landdrostambt, volgde in 1680 zijnen vader daarin op en was voorzitter van de gedeputeerde staten van het graafschap. Een zeer bekwaam man zijnde, werden hem gewigtige betrekkingen opgedragen en had hij lang zitting in de vergadering der Staten-Generaal. In 1689 kreeg hij eene zending naar Brandenburg, Saksen, Munster en Lunenburg, om deze staten aan te sporen tot het leveren hunner contingenten, waarin zij zeer traag waren. In April derwaarts vertrokken, hield hij zich meestal te Zell, de residentie van den hertog van Lunenburg, op. Nadat hij te vergeefs getracht had den hertog van Wolfenbuttel, namens koning Willem, door voordeelige aanbiedingen tot het bondgenootschap over te halen, werd hij in 1693 als buitengewoon gezant naar Zweden gezonden, waar hij het gerezen ongenoegen, ontstaan door het nemen van Zweedsche schepen, die op Frankrijk voeren, uit den weg ruimde. Terwijl hij zich daar bevond, werd hij tot erkentenis voor de trouwe diensten, aan den staat bewezen, in het bijzonder in het toen bekleede gezantschap, in Februarij 1694, benoemd tot hoofdschout der stad en meijerij van 's Hertogenbosch, waar zijn broeder Robbert, zoo als reeds boven vermeld is, als zijn stadhouder gehuldigd werd. Een groot vriend van den beroemden Gysbertus Cuperus zijnde, en gestadige briefwisseling met hem onderhoudende, schreef hij hem in 1697 uit Stokholm: ‘dit hof is soo vol intriges, dat men nergens staet op kan maeken en daerom wilde ik wel van hier sijn, alsoo men wel kan verzekert sijn, dat Sweden van 't humeur, daer de coninck van is, ons wel geen quaet sal doen, maer veel goets en hebben wij daer oock niet van te verwaghten, soodat mijn verblijf
hier 't eenemaal inutil is.’ Hij stierf ongehuwd te Osnabrück, den 21sten Augustus 1701, op zijne terugreize uit Zweden, waar hij echter niet altijd door gebleven was, ten minste het blijkt uit de Quartier-recessen dat hij in 1700 op eene vergadering te Zutphen tegenwoordig was.
Walraven van Heeckeren was een groot liefhebber van oudheden en munten. Zijne briefwisseling met Gysbertus Cuperus berust sedert 1854 op het Rijks-Archief.
Zie Sylvius, Vervolg op Aitzema, D. III. bl. 100; N. van der Meer, Zegenwensch aan ... den Heer Walraven van Heeckeren enz., beneemd tot hoogschout van 's Hertogenbosch enz; Wa-