[Adam of Daam van Haren]
HAREN (Adam of Daam van). Het geslacht van Haren is niet van Nederlandsche, maar van Duitsche afkomst. Ogier van Haren, dien men als de stamhouder kan aannemen, leefde omstreeks het jaar 1240 en woonde te Aken. Veelvuldig zijn de berigten omtrent de beroemde personen uit dit geslacht afkomstig, en te verwonderen is het daarom, dat omtrent den man, dien wij aan het hoofd van dit artikel noemden, in vroegere dagen berigten zijn medegedeeld, die later bleken op zijn zoon te moeten toegepast worden. Terwijl toch vroeger slechts één persoon van dien naam genoemd werd, noodzaakte later eene tastbare tegenstrijdigheid, in de genealogische berigten van dit geslacht, een tweeden persoon, evenzoo genaamd, aan te nemen. En ofschoon daarmede het bestaande bezwaar omtrent die twee personen wel wordt verminderd, zoo blijft er echter omtrent het al of niet naauwkeurige van die oplossing eenigen twijfel bestaan, die wij althans niet hebben kunnen wegnemen.
Adam of Daam van Haren, de vader, was de oudste zoon van Everard van Haren, schepen te Aken, en van Margriet Hagens. Hij was gehuwd met Margriet Coenen, afstammende van een oud adellijk geslacht uit Noord-Brabant. Naar Nederland gekomen, had hij deel genomen aan het verbond der edelen, en moest ten gevolge daarvan, met verbeurdverklaring zijner goederen, zijn aangenomen vaderland verlaten. Hij woonde eenigen tijd met zijn gezin te Aken, doch schijnt spoedig in dienst van graaf Johan van Nassau gekomen te zijn. Als zoodanig woonde hij te Arnhem, waar hij den 3den Mei 1589 overleed. Zijn lijk werd te Leeuwarden in de Groote kerk begraven. Twee zonen van hem volgen.
Zie Ferwerda, Wapenboek in de Cenealogie van van Haren; Vriemoet, Athen. Fris. p. LXXXI; van Halmael en de Haan Hettema, Stamboek van den Frieschen Adel; te Water, Hist. van het Verb. der Edel. D. II. bl. 450; Halbertsma, het geslacht der van Haren's, bl. 35, 227-233; Biograph. univers. T. IX. p. 197; van Groningen, Geschied. der Watergeuz. bl. 245, 456.