heid vinden wij daarin, dat hem in 1727 en in 1740, bij ziekte van den raadpensionaris van Holland, de waarneming van dit ambt werd opgedragen, waarvan hij zich met lof kweet. Hierdoor vermeerderde zijn gezag, waardoor hij de staatsgezinde partij een sterke steun was. Bij de bewegingen te 's Hage, in 1747, bij de verheffing van Willem IV, geraakte hij in groot levensgevaar. Nadat hij bij het scheiden van eene der vergaderingen de dreigementen van het graauw ontkomen was, greep hem een ander hij de keel, en dreigde hem met een mes te vermoorden, doch gelukkig schoot de klerk Diderichs, met anderen, toe en ontzette hem.
Hij overleed den 16den Julij 1751. Zijne zedelijke hoedanigheden werden geroemd.
Zie Ned. Jaarb. 1751, bl. 561, Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XX; bl. 91; van Wijn, Bijv. en Aanm. D. XIX. bl. 88, 105; Scheltema, Staatk. Nederl.