[Joan de Haes]
HAES (Joan de), zoon van den voorgaande, werd te Rotterdam den 3den November 1685 geboren en overleed er den 12den Februarij 1723. Hij was een welgezeten koopman en een wakker voorstander der geleerdheid en fraaije letteren. Bij de gedichten van zijnen vader, die in 1711 werden uitgegeven, voegde hij eenige der zijnen en gaf nog afzonderlijk uit:
Judas de Verrader, Rott. 1714. 4o.
Eerkroon voor Rotterdam, Rott. 1716. folio en 4o.
Jonas de Boetgezant, Delft, 1723. 4o.
Nadat eenige zijner dichtwerken reeds te Rotterdam in 1720 in 4o. in het licht gegeven waren, werden zij na zijnen dood door den dichter Poot in 1724 te Amsterdam in 4o. op nieuw uitgegeven. In de voorrede tot dat werk zegt deze: ‘dat hy (de Haes) als erfgenaem van den yver en geest zyner beroemde voorouderen en vyftalen kundigh, vloeyend is van styl, fraei van gedachten, gelukkigh in 't uitdrukken derzelve, en, in rijm en onrijm, de Nederduitsche spraek zulx op haren hoogsten trap voert van nette sierlykheit, dat men met reden mogt twyfelen, of iemant, zoo lang Hollant Hollant zyn zal, hem hierin gelyk zal wezen.’
Aan deze uitbundige lofspraak is in lateren tijd zooveel afgedaan, dat Witsen Geysbeek, twee zijner opgenoemde werken tot scheurpapier bestemde, maar, zegt de dichter D. van Hoogstraten onder de afbeelding van de Haes:
De moeder van de negen zanggodinnen
Heeft zich dit beelt geëigent voor altijd.
Dus blijft de Haes de wangunst overwinnen,
En zijn vernuft d' onsterflijkheit gewijdt.