| |
[Janus Gruterus]
GRUTERUS (Janus), zoon van Wouter Gruterus en van Catharina Tishem, werd den 3 December 1560 te Antwerpen geboren, en vergezelde, toen hij den onderdom van zes jaren bereikt had, zijne ouders naar Norwich in Engeland, waar zijne moeder hem in de beginselen der latijnsche en grieksche talen onderwees, en hij vervolgens IJsbrand Thalus een Fries, Pieter Everaerts, Matthijs de Rijcke en Richard Swayle tot leermeesters had. Met den laatsten ging hij naar Cambridge, waar hij zeven jaar studeerde en van waar hij zich naar Leyden begaf, om zich onder Hugo Donellus op de regten toe te leggen. Gedurende zijn verblijf aldaar bragt hij zijne suipperuren door met het lezen van fransche, engelsche en italiaansche dichtors en andere letterkundige werken. Ook vervaardigde hij er meer dan vijfhonderd sonnetten in de vlaamsche taal en sloot er vriendschap met Janus Douza, Jacobus Arminius, Johannes Esychius, Petrus Bertius, Rombout Hoogerbeets. Na tot doctor in de regten bevorderd te zijn, zou hij zich met zijne ouders te Antwerpen gevestigd hebben, doch daar de stad door den hertog van Parma met een beleg werd bedreigd, zond hem zijn vader naar Frankrijk, om zijne studien te voleindigen. Na de voornaamste hoogescholen aldaar bezocht te hebben, reisde hij door een groot gedeelte van Europa en zag waarschijnlijk ook Italie. In 1586 was hij te Rostock, welke stad hij, daar hij er geen geleerden vond, spoedig verliet Hij schijnt er echter de betrekking van hoogleeraar in de geschiedenis bekleed te hebben, ten minste gaf hij er collegie over Suetonius. Uit Rostock begaf hij zich naar Polen, van daar naar Wittenberg, waar hij den 2 Augustus 1589 hoogleeraar in de geschiedenis was.
Het grootste gedeelte van het volgende jaar vinden wij hem
| |
| |
te Dantzig, doch kort daarop keerde hij naar Wittemberg terug, en bleef hij onder keurvorst Christiaan het hoogleeraarambt bekleeden, doch onder zijn opvolger Frederik Willem weigerde hij het boek Concordia, onder voorwendsel dat hij het niet kende, te onderteekenen, waarop hij met drie andere hoogleeraren (Weihius, Weesenbeeck en Voit) die insgelijks de onderteekening geweigerd hadden, werd bedankt. Hij begaf zich nu naar Heidelberg, waar hij den 8 Mei 1592 aankwam, en Frederik IV, keurvorst van de Paltz, hem tot buitengewoon hoogleeraar in de geschiedenis, en na den dood van den dichter Paulus Melissus of Schedius (3 Februarij 1603) tot bibliothekaris der beroemde Paltzsche boekverzameling benoemde. Bij de inneming van Heidelberg (1622) werd hij van zijne eigene rijke en met veel zorg verzamelde boekenschat, die hem meer dan 12,000 kroonen had gekost, beroofd. Zijn schoonzoon, Oswald Swendius baljuw van Bretten, poogde te vergeefs, hem die terug te doen te erlangen; noch zijne handschriften, die naar Rome werden vervoerd, noch zijne gedrukte werken kreeg hij meer te zien. Ondertusschen bevond zich Gruter te Bretten, van waar hij naar Tubingen ging, en eerst toen de rust in den Paltz begon weder te keeren, kwam hij in de eerstgemelde plaats terug. Zich aldaar met de Roomsch-Katholieken, die de voornaamste bevolking dezer kleine stad uitmaakten, niet kunnende vereenigen, betrok hij een klein landgoed niet verre van Heidelberg, naar welke stad hij van tijd tot tijd uitstapjes deed. Hij stierf den 10 September 1627 te Bernhold, een landgoed van Swendius, dien hij was gaan bezoeken. Men vervoerde zijn overschot naar Heidelberg, waar het in de St. Pieters kerk werd bijgezet. Op zijn ziekbed vernam hij de tijding
dat curatoren der hoogeschool te Groningen hem tot hoogleeraar hadden benoemd. Die eer was hem vroeger meermalen ten deele gevallen. Iena had hem, voor hij zich naar Wittenberg begaf, die betrekking aangeboden, en Sweertius schrijft, dat men te Leyden, zoo Scaliger dien had geweigerd, hem den stoel van Justus Lipsius zou hebben aangeboden. Ook had men den 17 Februarij 1593 te dezer plaatse beraadslaagd, of men er geen stoel voor de zedekunde zou stichten en dien Gruter geven. Ortelius zegt zelfs dat hem die werd aangeboden. Na den dood van Antonius Riccoboni, hoogleeraar in de fraaije letteren te Padua (1599), had men hem gekozen om diens plaats, waaraan een jaarwedde van 1200 dukaten was verbonden, te vervullen, met belofte, dat men hem volkomen vrijheid van geweten zou toestaan. De curatoren der hoogeschool te Franeker hadden hem ook in 1624 een leerstoel in de geschiedenis, die zij aldaar wenschten te stichten, aangeboden. Bijna te gelijker tijd deed Christiaan IV, koning van Denemarken, pogingen, om hem naar Kopenhagen, niet tot het geven van onderwijs, niet om bij de dis- | |
| |
puten voor te zitten, maar alleen om de jongelingschap, die aan de universiteit studeerde, door zijnen raad voor te lichten, te lokken. Alle deze betrekkingen sloeg hij af. Toen Gruter zijne Inscriptiones antiquae totius Orbis Romani aan keizer Rudolph had opgedragen, liet deze hem de belooning, die hij daarvoor begeerde, kiezen. Gruter liet zulks echter aan den keizer over, mits hij hem slechts geen geld schonk. Toen hij echter bemerkte dat men er aan dacht om hem een wapen te geven en onder den rijksadel op te nemen, gaf hij te kennen, dat hij wel verre van een nieuw wapen te begeeren, zich reeds beladen gevoelde met dat, hetwelk hem zijne voorouders
hadden nagelaten. Nu raadde men den keizer aan hem een privilegie te geven voor alle werken, die hij in het licht zou geven. Rudolph vond dit goed, doch wilde hem tevens een titel schenken, die hem het regt gaf diergelijke privilegiën toe te staan, en dacht hem de waardigheid van graaf van het Heilige Paleis toe; doch hij stierf voor de onderteekening van den openbrief.
Gruter was den 12 Junij 1592, omstreeks 5 weken na zijne komst te Heidelberg, in het huwelijk getreden met Johanna' dochter van Hendrik Smetius van Aalst. Deze vrouw bragt zich zelve om het leven door van het dak van het huis te springen. Zijne droefheid over dit verlies was niet groot, evenmin die over den dood zijner drie overige vrouwen, wier namen niet tot ons zijn gekomen. Onverschilligheid was een zijner karaktertrekken. Vooral was hij zulks omtrent geldelijke zaken.
Hij trachte zijne inkomsten niet te vermeerderen, gaf rijke aalmoezen en leende geld, aan ieder die het hem vroeg. Hij droeg de tegenspoeden, die hem vooral in zijne laatste levensjaren troffen, met onderwerping, en bleef in weerwil der pogingen om hem van godsdienst te doen veranderen, zeer gehecht aan het protestantisme, en de beschuldiging van ongodsdienstig heid en atheisme tegen hem door een enkele ingebragt, is blijkbaar valsch. Met Philippus Pareus en Dionysius Godefridus werd hij in een hevigen letterkundigen strijd gewikkeld; met Douza, Donellus, Lusius, Meetkercke, Lernutius, Lipsius, Ortelius, Buchenanus, Scaliger, Meursius, du Thou, Brisson, Dorat, Cujas, Mercier, Barthius, Taubmann, Weesenbeeck, Monavius, Cambden, Victorius, Caselius, Brucaeus, de Chytraeussen, Bersmannus, Casaubonus, Velser, Freher, Lingelsheim, Bongars, de dichteres Anna van Pallant en andere, hield hij geleerde briefwisseling. Hij was een groot beminnaar van bloemen, die hij zorgvuldig aankweekte en had ook smaak voor de bouwkunst. Als latijnsch dichter werd hij door sommigen zeer hoog gesteld. Sanderus noemt hem een ‘Poëta suavis.’ ‘Leguntur illius carmina’ (schreef Venator) ‘variae aetatis, varii generis, sed quae
venustate quadam peculiari ac propriâ sem- | |
| |
per respondent authori. Ubique enim elegantiarum et sapientiae tantum miscuït, quantum poëtae antiquo et romano esset satis et cuivis philosophorum non parum’
‘Singuli versus singula sunt oracula,
Gratus es in versu, (zong Sam Rosenboom) Grutere discrte, sonoro,
Ut te vix alter gratior esse queat,
De locuplete penu tu cuncta recondita promis,
Ore susurrantêis ac imitans apes,
Quae veluti Nectar delibant nobile florum,
Et stipant liquidis cerea regna favis.
Sic cum quicquid habet Latiano, vel Graecia quicquid,
Congeris ingenii fertilioris opus.
Cujus opes quoties summis degusto labellis,
Illico me saturum lectio prima facit.
Causam quaeris? habe: Quo daps est dulcior, ejus
Giguit eo citius copia dividiam.’
Lateren hebben minder gunstig over zijne poëzij geoordeeld ‘Prater enim’ (is het oordeel van Peerlkamp) rigidae antiquitatis colorem et duritiem, quam onnes fere discipuli Lipsiani (Gruterus totos septem annos audivit Justum Lipsium Lugduni Batavorum docentem) ad exemplum praeceptoris sui, affectabant, eo laborat vitio, ut inventionibus frigidus sit et invenustus.’
GRUTERE (zong Hoeufft) et proprio splenderes carmine, amator
Pacuvii ni tam Naeviadaeque fores.
en teekende bij deze regels aan:
‘Manifeste haec antiquatas nobis voces locutionesque redonandi prurigo, cujus inter primipilos fuit Gruterus, patebit unicuique, cui poëmata ejus vel inspicere libuerit.’
Verdienstelijker dan dichter is hij als philoloog en criticus. Bonifac. noemt hem, in zijne Ludic. Hist. p. 591: ‘incomparabilis iudicii et leetionis Criticus, seculi nostri alter Varro’; Barthius ‘Summi limatissimique judicii vir’ - ‘vir emendandi prudentissimus;’ Scaliger: ‘vir eruditissimus et de bonis literis optime meritus’ en schreef: ‘omnino idoneus est ad veteres libros revisendos;’ Ook Casaubonus, Vossius, Lipsius en vele anderen zwaaiden hem den uitbuudigsten lof toe, waarop in lateren tijd echter veel werd afgedongen. Zijne schriften zijn deze:
Andreae Schotti Laudatio funebris Antonii Augustini, Archiepiscopi Taraconensis.... Accesserunt Judicia et Eulogia doctorum hominum de eodem Archiepiscopo, et Elegia Jo Gruteri in illius laudem. Antv. Offic. Plantiniana 4. 2 t., doch de opdragtsbrief is van 1586. De Elegie van Gruter, vindt men p. 41-43.
Ocellorum Liber.... 1581.
Pericula; id est, Elegiarum libri quatuor. Manium Gulielmianorum liber unus. Epigrammatum libellus. Harmosynes sive Ocellorum liber. Heidelb. 1587 12o.
| |
| |
Pericula secunda. Heidelbergae 1590 12o.
Suspicionum libri novem, in quibus varia scriptorum loca, praecipue vero Plauti, Apuleii et Senecae Philosophi emendantur et illustrantur. Witebergue, Zachar. Lehman 1591. 8o.
Het eerste boek dezer Suspiciones werd voor de eerste maal gedrukt in de Miscellanea Lipsiensia nova van Menckenius, Part. III. Tom. 3. Gruter had nog 30 boeken met diergelijke Suspiciones geschreven, blijkens zijn brief aan Camdenus van 17 Mei 1616. Het ms. van dezelve kwam met andere zijner werken in bezit van den raadsheer Sarrau. Zij werden in 1651 door Isaäcus Vossius gekocht. Z. Burmanni Sylloge Epistol. T. III. p. 617. Douza had weinig met deze Suspiciones op. Lipsius schreef hem (Ep. Cent. ad German, et Gallos, Epist. 6 ‘Suspicionum tuarum libros vidimus, necpauca in iis peracuta.’
Confirmatio suspicionum extraordinariarum contra Dionysii Godefredi in Senecam Philosophum conjecturas et varias lectiones. Witebergae Zachar. Lehmannus 1591 8o. (niet gelijk Niceron meldt te Frankfort). Dionysius Godefridus, die toen in Bazel leefde, had uitgegeven: Conjecturae, Variae Lectiones et Loci Communes, sive Libri aureorum in Senecam; cum Nomenclatore vocum notabilium, nominumque propriorum. Basileae 1596 12o. Coloniae 1593 12o. ook achter de Opera Senecae Philosophi, Genevae 1618, 1638 in fol., waarin hij eenige bedorven plaatsen op eene andere wijze had verbeterd dan Gruterus, die dien ten gevolge zich diep beleedigd gevoelde en in zijnen toorn het bovengemelde werk schreef, waarin hij alle grenzen der welvoegelijkheid en gematigdheid overschreed. Godefridus antwoordde hem bijna op denzelfden toon in een geschrift getiteld: Pro conjecturis in Senecam, Dionysii Godofredi J.O. brevis et è re nata, in ipsis Nundinis Francofurtensibus ad I. Gruterum adolescentem Responsio. Francof. ad Moenum. 1591 8o. Zonder naam van drukker. Douza schreef nopens dezen brief: ‘Jugulavit Godofredum gladio plumbeo, quales Conjecturae ejus erant; qui tamen eludere ejus ietus tentavit irrito conatu ‘Sylloge Burmanni T. I. p. 218.
De beide antagonisten verzoenden zich in 1600, toen keurvorst Frederik V Godefridus tot hoogleeraar in de regten te Heidelberg had aangesteld, waar hij dus ambtgenoot van Gruterus werd.
Emmetron in Nuptias Frederici IV. Electoris Comitis Palatino, et Loisae Julianae Comitis Nassoviae, modulatum a Paulo Melisso. Adjecta Epigramma ter Posthii, Freheri, Gruteri, et Elegia Melissi. 1593. 4o. Z.n. van plaats en drukker. Op de Bibl. der Leydsche hoogeschool is een exemplaar passim manu ipsius auctae (animadversiones) Zie Cat. Bibl. publ. Acad. Lugd. Bat. p. 160.
| |
| |
Animadversiones in L. Annaci Senecae Opera. Heidelb. 1594 fol. It. cum Notis Nicolai Fabri, (Genevae) Joannes le Preux. 1595 12o. 2 vol. L.A. Senecae Opera, cum annotationibus N. Fabri apud Commelinum 1594. in fol. It. cum notis M. Antoni Mureti, Jani Gruteri, Nicolai Fabri, Francisci Jureti et Florentii Christiani, apud Commel. 1603 ff. fol. Scaliger noemde deze aanmerkingen en verbeteringen het werk van een schooljongen. Zij verschenen voor de eerste maal te Parijs bij Robert Stephanus 1564, 12o. door bezorging van Petrus Daniel.
Planti Querolus, sive Aulularia ad Joach. Camerarii Codicem veterem denuo collata. Eadem a Vital. Blesensi, elegiaco carmine reddita; cum notis Petri Danielis, Conradi Rittershusii en Johannis Gruteri. (Heidelbergae) Typis Hieron. Commelini 1595. 12o. Het is onbekend wie de schrijver is van deze comoedie, welke wel denzelfden titel voert, doch van anderen inhoud is dan die van Plautus. Het is echter zeker dat hij na de IV eeuw heeft geleefd, wijl Servius hem in zijne commentarien op het 3e B. der Aeneas heeft aangehaald.
Notae ad L. Flori Libros quatuor rerum Romanarum, Heidelb. 1597 8o.
P. Papinii Statii Opera, ex recensione Gruterianâ, Heidelb. 1600 12o.
M: Valerii Martialis Epigrammata; cum notis Jani Gruteri Heidelb. 1600 12o. Francof. 1602. 16mo Lugd. Bat. 1619. 12o. Op de Bibliotheek der Leidsche Hoogeschool is een exemplaar ex editione J.G. ab ipso Grutero collata cum m.s. Viennensi 12o. ‘Luculentam operam navavit Martiali. Vix est ut quisquam melius de aliquo autore sit meritus’ schreef Scaliger.
Commentarius in Onosandri Strategicum, seu de Imperatoris institutione. Heidelb. 1600. 4o. Helmstadii 1619. 4o.
Lampas, sive Fax Artium Liberalium, hoc est Thesaurus Criticus, in quo infinitis locis Theologorum, Iurisconsultorum, Medicorum, Philosophorum, Oratorum, Historicorum, Poëtarum, Grammaticorum scripta supplentur, corriguntur, illustrantur, notantur; ex otiosa Bibliothecarum custodia erutus & foras prodire jussus à Jano Grutero. Francofurti, e Collegi Paltheniano, sumptibus Jonae Rhodii, Bibliopolae Tom. II. III. IV. Ibid., idem 1604 8. Tom. V. Ibid. idem 1605 8. Tom. VI. Francof., Nicol. Hoffmannus 1612 8. In deze zes bundels heeft Gruterus een menigte verhandelingen, door de uitstekendste Critici der XVI eeuw geschreven, verzameld Philippus (en niet volgens Niceron Daniel) Pareus voegde er een 7de deel bij, dat veel minder belangrijk is, en waarin hij zich ten doel scheen gesteld te hebben om Gruterus te mishandelen. Het bevat Analecta Plautina, in quibus Plauti editiones Pareanae a Jani Gruteri cavillationibus
| |
| |
et strophis rite vindicantur en een antwoord van 96 bladzijden getiteld: Prae fatio ad Christophori Pflugium etc. (Zie hier achter). ‘In 1737 verscheen (Florentiae sumptibus Societatis. fol. fig.) het eerste deel van eene nieuwe uitgave der Lampas van Gruter met den titel Lampas, sive Fax Artium Liberalium, hoc est, Thesauruis criticus, quem ex otiosâ bibliothecarum custodia eruit et foras prodire jussit Janus Gruterus. Tomus primus. Continens Annotationes varias Laurentii Abstemii Maceratensis, & Valentis Acidalii Divinationes et Interpretationes in Plauti Comoedias. Accessit his Caroli Neapolis Anaptysxis ad P. Ovidii Nasonis Fastos, et horum omnium Additamentum Joannis Felicis Palesii Patavini Scriptae sunt praeterea singulorum criticorum Vitae. Sedert verschenen er nog 3 deelen.
Inscriptiones antiquae totius orbis Romani, in absolutissimum corpus redactae, auspicus Josephi Scaligeriac Marci Velseri. Accedunt XXIV. Scaligeri Indices. Typis Hieron. Commelini in fol. Z.d. en naam van plaats, doch later te Heidelberg. Volgens Niceron verscheen deze uitgaaf in 1601 doch volgens Fabricius in 1603.
Dit is een der nuttigste werken, die Gruter, op aanraden van Joseph Scaliger, die toen te Leyden was, en die ook op zijn reizen vele inscripties verzameld had, opstelde. J.G. Graevius gaf de verzameling van Gruterus op nieuw in het licht met den titel Inscriptiones totius orbis Romani in absolutissimum corpus redactae olim auspicüs Josephi Scaligeri et Marci Velseri, industriâ autem et diligentiâ Jani Gruteri, nunc curis secundis ejusdem Gruteri et notis Marquardi Gudii emendatae et tabulis aeneis a Borssardo confectis, illustratae: denuo curâ viri summi Joannis Georgii Graevii recensitae, Accedunt annotationum Appendix et Indices XXV emendati et locupletati ut et Tironis Cieeronis Liber et Senecae Notae. Amst. Franc. Halma 1704 4 vol. fol. aan Thomas Herbert, Graaf van Pembroke en Montgomeri, onderkoning van Ierland, opgedragen.
M. Annaei Senecae Suasoria, Controversiae, Declamationumque Excerpta, cum notis Andreae Schotte, Joan. Petreii, et Justi Lipsii. Item L. Annaei Philosophi Opera cum notis M. Antonii Mureti, Jani Gruteri, Nicolai Fabri, Francisci Jureti et Florentis Christiani. Apud Commelinum 1603 in fol.
L. Annaei Senecae Tragoediae. Accedunt ejusdem, ut et Publii Syri Mimi sententiae singulares centum aliquot versibus nunc primum auctiores ac nitidiores. Studio Jani Gruteri. (Heidelbergae) In Biblicpolio Commeliano 1604 8o. Ook met aanteekeningen van verschillende andere geleerden, door Petrus Scriverius verzameld. Lugd. Bat. 1621 8o., en met dezen titel: Luc. Annaei Senecae et Publii Syri Mimi, forsan etiam aliorum singulares Sententiae, centum ali- | |
| |
quot versibus - auctae studio - J. Gruteri Accedunt ejurdem Notae posth. ut et nova Versio Graeca Josephi Scaligeri. Nunc primum ex utriusque autographis adornatae. Lugd. Batav. Johan du Vivié. Scaliger waardeerde de aanteeke ningen van Gruter op Seneca, den dichter, hooger dan die, welke hij gemaakt had op Seneca, den philosooph.
Onosandri Strategicus, sive de Imperatoris institutione. Accessit Urbicii Inventum, sive Commentum ingeniosum, quo Pedites Romani Barbarorum equestres copias debellare secure possunt. Graece ac Latinè, interprete Nicolao Rigaltio, cum notis. Adjiciuntur Jani Gruteri Discursus varii, sive prolixiores Commentarii ad aliguot insigniora loca Taciti atque Onosandri. Lutetiae Paris. Bibliopolium Commelniianum, 1640 4o. It. Francof 1607 8o. H. Amst. 1673 8o. It. met dezen titel: Jani Gruteri Discursus Politici in Tacitum et Notae maxima ex parte Politicae in Titum Livium. Accessere Balthasaris Venatoris Panegyricus Jano Grutero scriptus, juxta exemplar recusum Genevae, apud Petrum Aubertum 1631. - Fredericus Hermannus Flayderus de ejusdem Gruteri, vitâ, morte et operibus ex Musaeo Christiani Frederici Franckensteins, juxta exemplar excusum Tubingae typis Theodori Werlini, 1628. Lipsiae, Christ. Scholvinus 1679, 4o. Baudius en Amelot de la Houssaye hadden weinig met die Discursus en Notae van Gruter, die beter literator dan staatsman was, op.
Duodecim Panegyrici veteres, ad antiquam, quà editionem, quà scripturam infinitis locis emendati, aucti, nuper quidem ope Johannis Livineii: nunc vero opera Jani Gruteri. Praeter quorum Notas accedunt etiam conjecturae Valentis Acidalii et Conradi Rittershusii. Francof. Nicolaus Hoffmannus 1607 16o. Deze uitgaaf vond men in de koninglijke bibliotheek te Parijs, Cum notis quibusdam, manù Cl. Salmasii. It. Quatuordecim Panegyrici Veteres emendati, aucti, et editione Jani Gruteri, et cum Commentariis, Notis, Emendationibus et Conjecturis Diversorum. Paris. Claudius be Beau 1643 12o. Panegyrici XIV veteres eum omnium notis per Janum Gruterum. Parisiis 1655 2 vel 12o.
Afzonderlijk verscheen:
C. Plinii Panegyricus Trajano dictus; Cum notis Dominici Baudii, Justi Lipsii, Joannis Livinaei, Jani Gruteri et Conradi Rittershusii. Lugd. Bat. Hackii 1675 8o.
Velleii Paterculi Historiae Romae; ex recensione Jani Gruteri. Francof. 1607 kl. 12o.
C. Sallustii Crispi Opera omnia; cum Johannis Riccii, Henrici Loriti Glareani, Aldi Manutii, Ausonii Popmae, Jani Melleri, Palmerii, Petri Ciaconii, Fulvii Ursini, Eliac Putschii, Jani Douzae, Janique Gruteri castigationibus & notis Francof.
| |
| |
1607 8o. eene goede uitgaaf, ofschoon Jan Frederik Gronovius er even weinig mede op had als met den Statius van Gruter.
Delitiae C.C. Poëtarum Italorum hujus superiorisque aevi illustrium; collectore Ranutio Ghero (Anagr. Jano Grutero). In officind Jonae Rosae (te Frankfort) 1608 16o. 2 vol.
Historiae Augustae Scriptores Latini minores cum notis Politicis. Francof. 1609 fol. of Hanoviae 1611 fol. (dezelfde uitgaaf) - Historiae Augustae Scriptores sex; cum notis Isaaci Casauboni, Claudii Salmasii et Jani Gruteri. Lugd. Bat. Hackii, 1671 8o.
Zie Fabricii Bibl. Lat. T. I. Hambergeri. Zuverlässige Nachrichten T.I.
Delitiae C. Poëtarum Gallorum hujus superiorisque aevi illustrium. Partes tres, collectore Ranutio Ghero. In officinâ Jonae Rosae 1609 in 16mo 3 vol.
Titi Livii Patavini, Historiae Romanae principis, libri omnes superstites, post aliorum omnium emendationes nunc practerea castigati ad fidem vetustiss. manu exaratorum codicum Bibliothecae Palatinae a Jano Grutero. Accessit Index rerum et verborum copiosissimus. Francof., 1609-1612 2 vol 8o. & 1628 fol. It. Paris. Societas minima 1625 fol. It. Editio tertia, (quarta) et melior. Francof., Casper Ritelius, 1634 8o. 2 vol pp. 730.
Jani Gruteri Florilegium Ethico-Politicum. Cum Gnomis Paroemiisque Graecorum: Proverbiis Germanicis, Belgicis, Brittannicis, Italicis, Gallicis, Hispanicis. Francof., Jonas Rhodius 1610-1612 3 vol 8o.
Een 4de deel was in 1613 voor de pers gereed, en de schrijver beloofde een 5de, dat in 1614 moest verschijnen; doch hij vond geen uitgever.
C. Plinii secundi Epistolae; Cum notis Jani Gruteri, Jsaaci Casauboni, Henrici Stephani. Francof. Nicol. Hoffmannus, 1611 in 16o. De aanteekeningen van Gruter zijn overgenomen door Joh. Veenhusius in zijn uitgaaf der brieven van Plinius Lugd. Bat. en Roterd. Hackius, 1669 8o.
Delitiae C. Poëtarum Belgicorum hujus Superiorisque aevi illustrium, Partes IV, collectore Ranutio Ghero. Francof., Nicol. Hoffmannus 1614 16o. 4 vol (niet gelijk Niceron wil 3 vol).
Chronicon Chronicorum Ecclesiastico-Politicum; Collectore Johanne Gualtero Belgâ. Francof. Joan Aubrius 1614 8o. 2 vol.
Chronicon Chronicorum Politicum. Collectore Johanne Gualthero Belgâ Francof. Joan Aubrius, 1614. 8o. 2 vol.
| |
| |
‘Gruter prend dans ces deux ouvrages le nom de son père. Il n'y donne qu'un journal des plus maigres, compilé de différens Auteurs, commençant à la naissance de J.C. & finissant en 1613, on y trouve quantité d'inexactitudes beaucoup d'inutilités et encore plus d'omissions.’
M. Tullii Ciceronis Opera, ex Manuscriptis emendata a Jano Guillielmio et Jano Grutero; cum Notis. Accedit in tertio Volumine Penu Tullianum collectum a Georgio Ludovico Frobenio. Hamburgi, Bibliopolium Frobenianum, 1618 fol. 3. Vooraan Ciceronis Historia per consules descripta, & in annos LXIV distincta; per Franc. Fabricium, Marcoduranum. Deze uitgaaf is zeer naauwkeurig en wordt door Joh. Albertus Fabricius boven alle de overige gesteld. Zij is herdrukt met den titel: M. Tullii Cicerones Opera omnia; cum Jani Gruteri et variorum notis & indicibus. Ex editione Cornelii Schrevelii. Amst. Ludov, Elzevirius 1661 4o. 2 vol. Lugd. Bat. et Amstelod, 1691 2 vol. 4o. It. M.T. Ciceronis quae extant, omnia, ex sola ferè codicum manuscriptorum fide emendata. Studio Jani Guilielmii et Jani Gruteri. Accedit Frobenii Penu Tullianum, decem Indicibus comprehensum. Hamburgi, Bibliopolium Frobenianum 1618 fol. 5 vol. It. juxta exemplar Hamburgense. Londini, J. Dunmore 1681 fol. 2 vol. It. Marci Tullii Ciceronis Opera quae extant, ex Manuscriptis emendata; cum Notis Jani Guilielmii et
Jani Gruteri; denuo recognita a Jacobo Gronovio, cujus adjectae emendationes. Accedunt Acronius Pedianus, & vetus Scholiastes. Lugduni Bat. Petr. van der Aa, 1692 4o. 2 vol.
Orationes Politicae Dinarchi, Lesbonactis, Lyeurgi, Herodis, Demadis, Graecè et Latine; Interpretibus Guilielmo Cantero, M.B. Jschano, Johanne Lonicero & Hermanno Cruserio. Editae curâ Jo. Gruteri. Hanoviae, typis Wechelianis 1619 12o.
Christophori Pflugii Epistola monitoria, novae editioni Plauti quae modò adornatur, praefigenda, in quâ fatuitas Apologiae Joannis Philippi Parei contra Janum Gruterum detegitur Witeb. 1620 (1619) 12o.
Asini Cumani fraterculus, e Plauti Electis electus: per Eustath. Su. P. (Janum Gruterum) 1619 12o.
Beide hebben betrekking tot zijnen twist met David Pareus, Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Heidelberg, over Plautus.
M. Accii Plauti Comoediae; ex recognitione Jani Gruteri, qui cum manuscriptis Palatinis contulit. Aceedunt Commentarii Frederici Taubmanni auctiores. Witeb. Zachar. Schurerus 1621 4o.
Florilegium magnum, sive Polyantheae Tomus secundus. Argentorati Lazarus Zelznerus 1624 fol.; een vervolg van het Florilegium van Joseph Langius. Gruterus had nog
| |
| |
twee andere deelen voor de pers gereed, maar zij zijn niet verschenen.
Loci communes. Sive Florilegium rerum et materiarum, ex Auctorib. Vetustis selectarum, ex Jani Gruteri Florilegii magni Tomo secundo contractum. Argentorati haeredes Lazari Zelzneri 1624 8o.
Jani Gruteri Bibliotheca exulum; seu Enchiridion divinae humanaeque prudentiae. Argentorati 1624 in 12o. It. Francof, haeredes Lazari Zelzneri 1625 12o.
Publii Ovidii Nasonis opera; Daniel Heinsius textum recensuit. Accedunt breves notae ex collatione codicum Scaligeri et Palatinis Jani Gruteri. Lugd. Bat. off. Elzev. 3 vol. 16o.
Op de Bibliotheek der Leidsche Hoogeschool vindt men Sexti Aurelii Victoris historia Romana cum notis Andreae Schotti. Antverp. 1579. Janus Gruterus hic illic conscripsit in 8o. Flavius Vegetius, correctus ab Godescalco Stewichio; item Frontinus, Aelianus, Modestus, Polybius, Antverp. 1585 4o. Primo varia adscripsit, Janus Gruterus, secundum contulit cum Ms. Palatino. Ook is er een kostbare codex van Priscianus, die vroeger behoorde aan Gruterus.
Zie Cat. 1. p. 183, 238.
24 brieven van Gruterus vindt men in V. Cl. Guiliëlmi Cambdeni et illustrium virorum ad G. Cambdenum Epistolae. Londini Richardus Chiswellus 1691 4o; 13 brieven in Marquardi Gudii et doctorum virorum ad eum Epistolae: adjectis aliis variorum, praecipue Cl. Sarravii, curante P. Burmanno. Ultraj. 1697 4o; 5 in Epistolae celebrium eneditorumque virorum, Amst. 1705 12o; brieven aan Justus Lipsius, Gaspar Barthius, Frederik Taubman en Adam Siberus in de Sylloge Epistolarum Petri Burmanni T. 1 p. 267-274, T. II 377-379; 3 aan Michel Piccart, in de Amoenitates Theologicae van Schelhorn T. IV. pp. 532-537 T. V. pp. 177-180; 3 in Joannes Woweri Epist. Centuriae II; Epist. ad Hoffmannum inter Rechterianas pag. 549. 1 in Sylloge Epistol. ed. Ant. Matthaeo (Hagae 1740.)
In Guil. Cambdeni Epp. p. 198 komt eene Ode van Gruter op den dood van de Thou voor. Zijn album was weleer in bezit van Cornelis van Alkemade. Het albumblad van J. Isaäcus Pontanus vindt men p. 158 van diens Poëmata Amst. 1634. P. 223 komt een vers van Gruterus aan Pontanus voor.
Rondom zijne afbeelding leest men: Janus Gruterus Antwerpiensis demerendis Literis natus anno MD. XL. CII. decembris. Obut XX Septembris anno MDC. XXVII en onder aan:
| |
| |
‘Cui tantum Latium vetus, et vetus Attica nota,
Patria, vel quantum nota cuique domus:’
Talis erit, tantum docto notissimus orbi,
Quantum illi notus maximus orbis erat.
Zie Jani Gruteri de la Gruytere, piè denati, Manes; novis Threnodiarum alloquiis, ab Ernesto Stida, Erfurtensi, collectis, salutati, placati. Erphordiae, Georgius Hertzus, 1628 8o. Vita mors et opera maximi virorum Jani Gruteri, recensita à Frederico Hermanno Flaydero. Adjecta sunt quoque Epicedia. Tubingae 1628 in 16o. Panegyricus Jano Grutero scriptus a Balthasarc Venatore in de Memoriae Philosophorum van Henning Witten, Decade II. pp. 212-293 sup. p. 238; Pope Blount, Cens. celeb. Author. p. 922 seqq.; Val. Andreas, Bibl. Belg. I. V.; Sanderus, de claris Gandavensibus; Bonifac, in Ludic. Hist. p. 591; Barth., Advers. p. 850, 1420; Scaliger, Animadv. in Euseb.; Id. Epist. 216; Lipsius, Epist. Cent. ad German. et Gall. Epist 6; Id. Introduct. Lector. Senec; Scoppius, de Crit. p. 14; M. Z. Boxhornii, Epp. p. 92; J.G. Vossius, in Orat. memoriae Th. Erpenii dicta; Baudius, in Cent. II. Epist.
Epist. 13; Klefekeri, Biblioth. Erud. Praecoeium p. 143; P. Cunaei, Epp. p. 234, 236; Sylloge Epist. ed. Burmanno, (Index II in voce) Scaligeriana p. 100, 101; Spizelius in Felice literato p. 1042; Th. I. ab Almeloveen, Plagiarum Syllabus p. 16; Foppens, Bibl. Tom. I. p. 548; Graevii, Cohors Musarum p. 249, 210, 327, 331, 349; J. Jonsius, de Scriptoribus Historiae philosophicae Lib. I. C. XIV. p. 81; Tobiae Magiri, Eponymologium Criticum p. 410; Morhovii, Polyhistor v. Index; J. Donsae, fil. Poëmata (Rotterd. 1704) p. 62, 148, 178; Niceron, Mémoires. T. IX. p. 388; Paquot, Mémoires pour servir à l'Hist. littér. des Pays-Bas T. XVI. p. 1 seqq.; Hoeufft, Parn. Lat. Belg. p. 63; Peerlkamp, de Poëtis Latinis Neerland. p. 279 seqq; T.C. Harlesii Introductio in Historiam Linguae Latinae (Bremae 1773) p. 10, 12, 13, 33, 48, 97, 109, 153, 187, 188; Moreri; Hoogstraten; Diction. de P. Bayle, Tom. VII. p. 288 seqq.; Kok, Vaderl. Woordenb. D. VIII. p. 760; Aanhangsel op Nieuwenhuis, Woordenboek van Kunsten en Wetenschappen D. III. bl. 249; Te Water,
Verbond en Smeekschrift der Edelen D. II. bl. 430.
Catal. Bibl. publ. Lugd. Bat. p. 154, 160, 166, 183, 238, 240, 241, 243, 250, 254, 268, 271, 273, 300, 302, 328, 373, 153, 160, 238; Krouyk van het Hist. Genootschap Jaarg. VII. bl. 422 VIII. bl. 343; Ypey en Dermout, Ceschied. der Nederl. Herv. Kerk, D. I. bl. 152; van Kampen, Gesch. der Ned. Letteren en Wetenschappen D. III. bl. 88. |
|