keerde hij naar Friesland terug, waar hij zich met andere vrijheidminnende landgenooten vereenigde tot het heimelijk bevorderen der Unie van Utrecht. Na dien tijd begaf hij zich op nieuw in de krijgsdienst, waar wij hem te Harlingen, Sneek en elders tot den jare 1583 aantreffen. Zijne echtgenoote Tet Uninga, dochter van Douwe Hoytsma of Hoyties en van Doed Ziaerda, begaf zich ten tijde der beroerten met haar talrijk kroost op de vlucht. De opgeraapte beuzelingen en snoode verdichtselen betreffende haren dood, worden in 't breede gemeld, doch eindelijk ook tegengesproken door een Spaansch gezinden schrijver, die ook hare manmoedigheid en onverzaagden geest niet durft ontkennen.
Zie Winsemius, Hist. Lib. II. pag. 90, 114; Chronyk, B. XVIII. bl. 629, 632, 656; J. Caroli, de Rebus; Casparis à Robles Billaei in Frisia rebus gestis Commentarii. Lib. II. p. 121-133, 158 Ferwerda, Adelyk en Aanzienlijk Wapenboek D. I. St. I. bl. 90. volgg. Bor, Nederl. Oorlog, B. VII. bl. 29. B. XIV. bl. 89; te Water Verbond en Smeekschrift der Edelen D. II. bl. 424, 425. Kok, Vaderl. Woordenb. D. XVIII. bl. 775.