Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 7

[Johannes Greydanus]

GREYDANUS (Johannes), zoon van Tjardus Greydanus, werd te Franeker omstreeks 1633 geboren. Den 18^den Junij 1647 aldaar als student ingeschreven zijnde, beoefende hij er de wijsbegeerte onder Arnoldus Verhel en Johannes Phocylides Holwarda, en de geneeskunde onder Philippus Matthaeus, Joachim Frencelius en Johannes Antonides van der Linden. Zijne studiën geëindigd hebbende werd hij den 15^den Junij 1654 te gelijk doctor in de geneeskunde en meester in de vrije kunsten.

Zich verder op de wijsbegeerte toeleggende, verkreeg hij den 7^den Januarij 1658 het regt om die wetenschap openlijk te onderwijzen, en den 25^sten Mei 1660 werd hij, in de plaats

[p. 411]

van den overledenen Christophorus Munsterus, tot Hoogleeraar er in beroepen, welke waardigheid hij den 5^den Julij aanvaardde en met lof waarnam tot aan zijnen dood, die den 4^den Junij 1668 voorviel. Zijn ambtgenoot Abraham Steindam hield op hem, den 12^den daaraanvolgende, eene lijkrede.

Greydanus had behalve eene dochter, Elizabeth geheeten, drie zonen: Tjardus, die volgt; Sixtus, te Franeker, in 1683, tot doctor in de geneeskunde bevorderd, werd aldaar conrector der Latijnsche school en overleed er den 12^den Mei 1698; Petrus Johannes, predikant te Rijperkerk en Hardegarijp, en als zoodanig den 22^sten Januarij 1733 overleden. De vader schreef:

Idea Logicoe Nov-antiquoe, Franeq. 1659. 12^o.

Institutiones Metaphysicoe, Franeq. 1660. 12^o.

Institutiones Physicoe, Leovard. 1664. 12^o.

Zie Vriemoet, Athen. Frisiac. p. 480-483; Paquot, Mémoires, T. I. p. 317.