Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 7
(1862)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 268]
| |
beek en Scheffer tot de gematigde voorstanders van het plan ter staatsregeling, en het door hen uitgebragte rapport daarover gaf hij in druk. Hij hield zich inzonderheid met het financiewezen bezig, en was van 1798 tot 1801 Agent der Nationale Oeconomie van de Bataafsche Republiek. Onder de regering van Koning Lodewijk was hij Staatsraad, en werd hij tot belangrijke bezendingen gebruikt. Hij behoorde meermalen tot de commissien afgezonden om den Keizer der Franschen geluk te wenschen met behaalde overwinningen, was in 1807 namens Holland gemagtigd tot het sluiten van een tractaat tusschen Frankrijk en Holland, en werd ook als gezant naar het Hof van Berlijn gezonden, waar hij het huis van Oranje gewigtige diensten bewees. Na de herstelling van ons volksbestaan benoemde de Souvereine Vorst der Nederlanden hem, tot belooning van zijn gehouden gedrag, tot Minister van koophandel en koloniën. Na de ineensmelting van dit departement met dat van nijverheid en het zeewezen in 1818, werd Goldberg tot Staatsraad benoemd en door den Koning in den adelstand verheven. Hij overleed in 1828. Hij was Kommandeur van de Orde der Unie en sedert 1800 lid-consultant van het Bataafsch Genootschap der proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam. Er is van hem een zeer fraai portret naar en door Hodges, buiten den handel, zwarte kunst, zeer groot formaat.
Zie Nieuwe Algem. Konst- en Letterb. D. XIV. bl. 86; Verv. op de Vaderl. Hist. van Wagenaar, D. XXXVIII. bl. 74; Lodewijk Bonaparte, Geschiedk. Gedenkst. over het bestuur van Holl. D. I. bl. 128, 243, D. II. bl. 116; Krayenhoff, Geschiedk. bestuur van den oorl. in 1799, bijl. bl. 162-165; Kobus en de Rivecourt, Bekn. Biogr. Woordenb.; Galerie historiq. des contempor. T. V. p. 166. |
|