scheidene posten bij verschillende regerings-collegiën, waardoor hij veel goeds deed en veel kwaads keerde, en werd een der Commissarissen der Nationale beleenbank, waarvan hij een ijverig medeoprigter was, en welken post hij niet aanvaardde, dan onder aanbieding van het daar aan verbondene tractement van drie duizend gulden als een vrijwillig offer aan het vaderland te mogen brengen.
In 1798 werd Gogel Agent van finantiën, en bekleedde dien post tot den veranderden regeringsvorm in 1801. In November 1805 werd hij door den Raadpensionaris andermaal tot denzelfden post geroepen, en ontwierp, en bragt ten uitvoer niet zonder moeite en hinderpalen, het plan der algemeene belastingen, met al de wetten en reglementen van uitvoering daartoe behoorende. Geadsisteerd door eenen raad van zes personen en eenen minister, was hij alleen belast met de administratie van alle belastingen en inkomsten van den lande, met de rentebetalingen van al de toenmalige onderscheidene soorten van schulden en effecten, en met de directie der domeinen, posterijen, geestelijke kantoren en amortiesatiekas.
Na in 1806 als lid der commissie aan Keizer Napoleon, op hoogen last, afgevaardigd geweest te zijn, bevestigde Koning Lodewijk hem, nog in dat zelfde jaar, in zijnen post, aan welken hij zich in 1809 onttrok; doch naauwelijks zich weder op den handel willende toeleggen, werd hij in 1810 door den Keizer naar Parijs ontboden en tot President der afdeeling finantiën in den Raad voor de Hollandsche zaken, tot Staatsraad-Intendant-Generaal der financiën en schatkist in Holland, en tot Voorzitter van het Syndicaat benoemd.
In de waarneming van al deze posten was Gogel er steeds op uit zijn vaderland, zooveel hij kon, nuttig te zijn, tot dat door de omwenteling in 1813 ons vaderland deszelfs onafhankelijkheid weder bekwam. Ofschoon daarover als Nederlander zich verblijdende, achtte hij zich door den eens afgelegden eed aan het Fransche gouvernement nog gebonden, zoolang hij door hetzelve daarvan niet ontslagen was. Zijne stipte naauwgezetheid hierin deed hem in die moeijelijke dagen zijn gezin en bezittingen verlaten, en spoedde hij zich ter verkrijging van zijn ontslag van Amsterdam naar Parijs. Na zijne terugkomst zette hij zich met der woon bij Overveen, niet ver van Bloemendaal, in den omtrek van Haarlem neder, waar hij de blaauwselfabriek van den Heer J.M. Reese had overgenomen, en die met de vervaardiging van Friesch groen had uitgebreid.
Na reeds vroeger door Koning Lodewijk met het grootkruis van de orde der Unie versierd te zijn geweest, en later in denzelfde rang in de orde der Reunie te zijn opgenomen, en tevens tot Kommandeur van het Legioen van eer te zijn benoemd, verhief Koning Willem I hem in Januarij 1821 tot Staatsraad in buitengewone dienst en tot Kommandeur