tie bij de regtbank te Groningen, en hij bekleedde verder de betrekkingen van Vice-president en President, eerst bij de regtbank, daarna bij het geregtshof tot in 1848, toen hij eervol ontslagen werd. Bovendien was hij van 1823 af tot 1843, met uitzondering van de jaren 1825 en 1826, lid van de tweede kamer der Staten-Generaal, Curator der Hoogeschool, Voorzitter der Commissie van landbouw. In deze en nog andere betrekkingen deed hij zich als een kundig en werkzaam mensch kennen.
Zie Kobus en de Rivecourt, Biogr. Handwoordenb. door ons hier gevolgd.