[Johan van Goch]
GOCH (Johan van) was Burgemeester van zijne geboorteplaats Zutphen en afgevaardigde ter Staten Generaal, toen hij in 1626 om zijne bekwaamheden werd verzocht den Griffier Cornelis van Aersen, in gemeld ambt, bij te staan. Hij werd in 1627, na diens dood, tot deszelfs opvolger gekozen. In 1628 werd hij aangesteld tot Thesaurier Generaal der Unie, in welke laatste betrekking hij bij het overgaan van 's Hertogenbosch de punten omtrent het kerkelijke regelde. Hij bleef in genoemde betrekking tot aan zijn overlijden in 1637 en werd algemeen geprezen wegens kunde en ijver. Hij schreef in een der Albums van Ernestus Brinck.
Zie van Wijn, Bijv. en Aanm. op Wagenaar, D. XI. bl. 26, 38, 39; Scheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 377, door ons hier gevolgd, behalve in zijne vergissing omtrent het jaartal van van Goch's benoeming tot Griffier; van Rappard, Overzigt, eener verz. Alba Amicor. in de Nieuwe Reeks van Werk. van de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leiden. D. VII. St. II. bl. 75.