was zijn emeritaat te vragen, hetwelk hem op de vereerendste wijze werd toegestaan. Hij vestigde vervolgens zijn verblijf te Nijmegen, waar hij het overschot zijner dagen in geletterde rust doorbragt en den 25sten Januarij 1834 overleed. Hij was twee malen gehuwd. Zijne eerste vrouw, Geertruida van Heukelom, schonk hem eene dochter en overleed in 1816. De naam zijner tweede vrouw, die hem overleefde, is ons niet bekend.
Van Geuns was een man van groote kunde, geleerdheid, warme godsvrucht en onbepaalde verdraagzaamheid. Als Evangeliedienaar, als mensch en als geleerde bezat hij uitmuntende hoedanigheden, en niet tevreden met het vele goede dat hij als zoodanig stichtte, was hij er steeds op bedacht ook door zijne pen het edele en nuttige te bevorderen. Daaraan hebben wij de volgende werken en vertalingen te danken:
Eendragt, Nederigheid en Onbaatzuchtigheid voorgesteld als noodig ter volkomene vestiging van de burgerlijke vrijheid, Leid. 1795. 8o.
Deze leerrede hield van Geuns op uitnoodiging van de regering der stad Leiden, bij gelegenheid van de in 1795 geslotene alliantie met Frankrijk.
Verhandeling over de oorzaken van het verval in den openbaren eerendienst, Utr. 1798. 8o; met de uitgeloofde premie van 250 gulden bekroond door het Leidsch gezelschap: vrienden van Godsdienst en deszelfs openbaare oeffeningen.
J.C.F. Guthmuths volledig leerstelsel van kunstmatige ligchaamsoefeningen, naar het Hoogduitsch, nieuwe uitgave met platen, 's Hage, Amst. en Breda, 1806-1812. 8o. 2 deelen.
Levensberigt van Cornelis de Vries, rustend Leeraar der Doopsgezinden te Utrecht. In den Algemeenen Konst- en Letterbode 1813. D. I. bl. 227.
Drie gelegenheids-leerredenen, Amst. 1826. 8o.
Behalve deze geschriften en eenige kleinere in de Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen en in de Nieuwe vaderlandsche Bibliotheek van wetenschap, kunst en smaak, bestaat er van hem nog eene gelegenheids leerrede, voorkomende in den bundel Aanspraken en Leerredenen, door Protestantsche leeraars gehouden, ter gelegenheid van den ramp te Leiden in 1807 (Leid. 1807. 8o.); terwijl hij eindelijk ook een voornaam deel had aan het bijeenbrengen der verzameling van godsdienstige gezangen, welke in 1810, onder den titel van Uitgezochte Liederen voor den openbaren en huisselijken godsdienst, in het licht verscheen.
De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, die der Wetenschappen te Haarlem en Teyler's Godgeleerd Genootschap, bragten, door de aanbieding van het lidmaatschap, hulde aan de veelzijdige verdiensten van van Geuns.
Zie Alg. Konst- en Letterb. in 4o. D. II. bl. 147, 149; Nieuwe Algem. Konst- en Letterb. D. VII. bl. 73; Vaderl. Hist ten verv. op