[Jodocus of Joest van Gesseler]
GESSELER (Jodocus of Joest van) was uit een oud geslacht afkomstig, dat sedert langen tijd in het graafschap Benthem de voornaamste eereposten bekleed had. Zijn vader, Joannes van Gesseler, dreef te Nijenhuis koophandel en was tevens Lands Ontvanger in het gebied van Ulsen. Hij genoot aan de Harderwijksche Hoogeschool het regtsgeleerd onderwijs van Johannes Ortwinus Westenberg, die hem onder zijne beroemdste en dankbaarste leerlingen mogt tellen. Later werd hij Hoogleeraar in de regtsgeleerdheid te Steinfurt, en als zoodanig den 2den October 1682 te Harderwijk aangesteld. Hij was de eerste der Hoogleeraren in de regten aldaar, onder wiens voorzitting verhandelingen, tot zijne wetenschap betrekkelijk, openlijk verdedigd en op kosten der Akademie gedrukt werden. Niet lang mogt deze zich in zijn bezit verheugen, daar hij reeds den 5den September 1688 overleed. De Hoogleeraar Johannes Meier hield op hem eene lijkrede. Ofschoon vermaard om zijne geleerdheid, heeft hij echter, in de kracht van zijn leven weggerukt, geene werken in druk uitgegeven. Hij was gehuwd met Maria Krull, dochter van Jan Krull, Burgemeester te Zwolle. Twee zonen van hem promoveerden in de regten te Harderwijk; Hermannus, die een lijkvers vervaardigde op den Burgemeester van Groningen Reneke Busch de Marees, hetwelk beneden alle kritiek genoemd wordt; en Jodocus.
Zie Bouman, Geschied. der Geld. Hoogesch. D. I. bl. 235, 301, 307, 333; van der Aa, Woordenb. van Ned. Dicht.