Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 7
(1862)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 123]
| |
schijnlijk van Enkhuizen geboortig. Wij ontmoeten hem allereerst in 1573 als Kapitein deelnemende aan den slag op de Zuiderzee tegen Bossu. Hij had in 1581 het bevel over een vendel soldaten, hetwelk op verzoek van de regering van Enkhuizen door Sonoy derwaarts gezonden werd. Reeds in 1588 was hij om zijne ervarenheid en dapper gedrag tot Vice-Admiraal van West-Friesland en het Noorderkwartier bevorderd, en hij had in dat jaar, toen Spanje's onoverwinnelijke vloot herwaarts kwam, het bevel over een smaldeel stevende om de Noord, en bestemd om te letten op de bewegingen der in Groningen, op last van den Spaanschen bevelhebber Verdugo, toegeruste schepen. Hij voerde in 1594 het bevel over 's lands vloot, die was uitgezonden om de Duinkerksche kapers te bestrijden, en gaf in 1595 aan de Admiraliteit van Amsterdam een vertoog over, inhoudende de middelen om het in en uitkomen der Duinkerkers te beletten. In 1596 voerde hij onder Johan van Duvenvoorde het bevel op de staatsche vloot, die, in vereeniging met die der Engelschen, de stad Calais veroverde. Hij nam in 1599 deel aan den togt van Pieter van der Does naar de Spaansche zeehavens en bezittingen, en werd, na de bestorming van de stad Palmas, door van der Does met de helft der vloot en de veroverde schatten naar het vaderland gezonden, waar hij, ondanks een zwaren storm, behouden binnen kwam. In hetzelfde jaar nog maakte hij mede jagt op de galeien van Frederik Spinola, die hij bij het Klif van Calais wachtende was, doch kon deze wegens derzelver groote bezeildheid niet achterhalen. Hij lag in 1602 voor de Vlaamsche kusten, en belette den vijand uit te loopen, niettegenstaande deze zulks meermalen beproefd had. In het begin van 1604 lag hij voor Ostende, en had in last van den Prins om de zoogenaamde Engelsche Lorrendraaijers het gedurig uit- en invaren in die haven te beletten. In hetzelfde jaar behaalde hij eene glansrijke overwinning op drie Duinkerker oorlogschepen, en dit is de laatste maal dat zijn naam in de geschiedboeken voorkomt.
Zie Bor, Ned. Oorl. B. XXXI. bl. 881 (80), B. XXXIII. bl. 232 (54); Brandt, Hist. van Enkhuiz. bl. 203, 221, 250, 269, 270, 275, 293; van Wijn, Bijv. op de Vaderl. Hist. van Wagenaar, D. IX. bl. 33, 34, 55, 78; Scheltema, de uitrust. en onderg. der onoverw. vloot, bl. 126; de Jonge, Geschied. van het Ned. Zeewez. D. I. bl. 198, 333; dit Woordenb. D. IV. bl. 213. |
|