[Barthold Reinier Baron de Geer]
GEER (Barthold Reinier Baron de), gesproten uit het geslacht van den voorgaande, werd te Utrecht den 22sten Mei 1791 geboren, studeerde aldaar in de godgeleerdheid, en, na in 1815 als eerste Luitenant bij de kompagnie vrijwillige jagers van de Utrechtsche Hoogeschool, deelgenomen te hebben aan den strijd voor vrijheid en vaderland, werd hij er op den 22sten Maart 1816 tot Doctor in de godgeleerdheid bevorderd, na het verdedigen van zijne dissertatie de Bileamo, ejus historia et vaticiniis, (Ultr. 1816. 8o.)
Reeds in 1817 werd hij predikant te Lienden, in Gelderland, in 1822 te Vreeland, en zag zich in 1825 tot Hoogleeraar in de godgeleerdheid te Franeker beroepen, welke betrekking hij met roem waarnam tot 1837, toen hij, uit hoofde eener steeds toenemende oogziekte, genoodzaakt was zijn ontslag te verzoeken. Hij bragt het overige van zijn leven op een buitenverblijf onder Jutfaas door, waar hij den 1sten Mei 1840 overleed.
Zijn dood was een groot verlies voor de wetenschap. De tijd door hem aan gewone bezigheden onttrokken, werd door hem aan de studie der godgeleerdheid toegewijd. Proeven van zijne uitgebreide en veelzijdige kennis gaf hij in twee door het Haagsche Genootschap bekroonde verhandelingen. De eerste, die in 1826 met zilver bekroond werd, handelde over de geloofs- en zedeleer in de brieven van Paulus aan de Corinthiërs; de andere in 1831 met goud bekroond, over het zedelijk karakter der hervormers in de XVI eeuw en den invloed welken derzelver zedelijke grondbeginselen op hetgeen zij onder-