[Tjalling van Eysinga]
EYSINGA (Tjalling van), broeder van de voorgaanden, was reeds in 1557, waarschijnlijk ten gevolge zijner bedrevenheid in de regten, tot raadsheer in het Hof van Friesland gekozen, welk ambt hij tot 1568 bekleedde. Zijne liefde voor de vrijheid en gezuiverde leer deed hem deelen in het lot zijner broeders. Door Alva den 22sten October 1568 gebannen en zijne goederen verbeurd verklaard, omdat hij de nieuwe godsdienst voorgestaan, de geheime vergaderingen bijgewoond en het kleine compromis geteekend had, bleef hij echter aan Graaf Lodewijk van Nassau, bij wien hij als Commissaris der monstering, of als Schatmeester, diende, getrouw, zoolang hij kon, doch na het verlies van den slag van Jemgum was hij genoodzaakt het land te ruimen. Hij vlugtte naar Wezel, waar hij, zoo men wil uit droefheid, in de lente van 1569 gestorven is, ofschoon anderen berigten, dat hij aldaar tot 1572 geleefd heeft en door den schrik, bij het hooren der berigten van den Parijschen moord, in eene beroerte gevallen, overleden is. Hij was gehuwd met Hylck Harinxma of Haersma, die hem twee zonen schonk, Pieter en Tjalling genaamd, die met hunne afstammelingen later volgen. Genoemde huisvrouw, welke in 1584 nog leefde, werd met hare moeder, His Jousma, te gelijk met haren man, door Alva gebannen, omdat zij de nieuwe leer had voorgestaan.
Zie Gabbema, Verh. van Leeuw. bl. 499, 510; Marcus, Sent. van den Hert. van Alva, bl. 166, 167; te Water, Hist. van het verb. der Edel. D. II. bl. 388, 391-394; Scheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 338, 339; de Wal, Orat. de elar. Fris. Jurecons. p. 10, Annot. p. 13, 14.