[Hubert van Eyck]
EYCK (Hubert van), broeder van de voorgaande, werd mede te Maeseyck, in 1366, geboren. Met zijne broeders en zuster behoorde hij tot de eerste schilders der Vlaamsche school, en zoo zeer was zijne kunst onafscheidelijk aan die van zijnen broeder Jan verbonden, dat wat van den een gezegd wordt ook op den ander toepasselijk is, en hunne namen nooit dan te zamen genoemd worden. Meestal werkten zij te zamen, en hebben zij al het voortreffelijke hunner kunst ten toon gespreid in het wereldberoemde Altaarstuk, dat voor de kapel der familie Vijts in de St. Bavo kerk te Gent bestemd was, en dat door Hubert begonnen en door Jan van Eyck voltooid werd, aan beiden komt de eer toe, wel niet de olieverw te hebben uitgevonden, maar die toch in zamenstelling verbeterd en het eerst tot het vervaardigen van kunstwerken te hebben aangewend. Hubert van Eyck is den 18den September 1426 te Gent overleden, en aldaar in de St. Bavo kerk begraven. In meerdere bijzonderheden omtrent hem kunnen wij niet treden, daar wij, om volledig te zijn, de ons gestelde ruimte verre overschrijden zouden. Zijne afbeelding ziet op verschillende wijzen het licht. Zijne werken zijn zeldzaam en zoo door Europa verspreid, dat de rijkste Museums er slechts een of twee van bezitten. Het Rijks Museum te Amsterdam bezit van de gebroeders van Eyck drie schilderijen, voorstellende: de aanbidding der Oostersche Wijzen, Maria met het kind, en een Gothischen tempel.
Zie van Mander, Schilderboek, bl. 123, 124, 199, 200; Hoogstraten, Woordenb.; Levensbeschr. van voorn. Ned. Mann. en Vrouw. D. X. bl. 13-22; van Eynden en van der Willigen, Geschied. der Vaderl. Schilderk. D. I. bl. 340; Aanwijz. der Schild. op 's Rijks Museum te Amst. bl. 19; Rathgeber, Bered. Geschied. der Ned. Schild-, Houtsnij- en Graveerk. bl. 6, 9-30, 72, 76, 89, 91-104, 132; Collot d'Escury, Holl. roem, D. I. bl. 82, 83, Aant. bl. 204, Immerzeel, Lev. en Werk. der Kunstsch.; Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch; Muller, Cat. van Portett. bl. 83; Dubourq Beschrijv.