Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 5
(1859)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 288]
| |
school aldaar in. Na het doorloopen van verschillende rangen, werd hij in 1828 tweede Luitenant der veld-artilerie in Maastricht, en na den tiendaagschen veldtogt adjudant van den artillerie Kommandant in Breda. Daarna verbonden aan de inspectie der draagbare wapenen, bragt hij in dien werkkring eenige jaren door in Duitschland en België, bij de wapenfabrieken. Toen men in 1844 noodig vond een kundig geweermakers-personeel naar Oost-Indië uit te zenden, werd aan Ewijk de zamenstelling daarvan opgedragen. Tot Kapitein bevorderd en tot Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw benoemd, werd hij voor den tijd van vijf jaren naar Indië gezonden, om de inspectie der draagbare wapenen aldaar te aanvaarden, en alles tot dien tak van dienst behoorende te organiseren en in werking te brengen. Ewijk vertrok in het begin van 1845 derwaarts, bragt alles aldaar, overeenkomstig zijn opdragt, tot stand, en meende in het begin van 1850 naar Nederland terug te keeren, toen eene hevige ongesteldheid zijne inscheping een maand verhaastte. Hij kwam in Maart van genoemd jaar te 's Gravenhage weder, doch eene ongeneeslijke hartziekte maakte, op den 7den April daaraanvolgende, reeds een einde aan zijn voor het vaderland zoo nuttig leven.
Zie (oude) Rotterdamsche Cour. 13 April 1850, uit medegedeelde familieberigten aangevuld. |
|