Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 5
(1859)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 205]
| |
1573 te Dillenburg geboren uit Joan van Nassau de derde, Stadhouder van Gelderland, en Elisabeth van Luchtenborg. In zijne jeugd werd hij, met zijnen broeder Lodewijk Gunther, in alle ridderlijke oefeningen en takken van geleerdheid, eerst te Siegen, daarna te Heilbron en te Bazel, onderwezen. Van daar trok hij naar Geneve, voorts naar Frankrijk, en kwam eindelijk te Groningen bij zijn oudsten broeder Graaf Willem Lodewijk, onder wien hij zijne militaire loopbaan begon, en met wien hij in 1594 bij het beleg van Groningen tegenwoordig was. In het volgende jaar nam hij een meer werkzaam deel aan den oorlog tegen Spanje, doch het ongeluk wilde, dat hij in den ongelukkigen strijd aan de Lippe bij Bislich met zijn broeder Filips en Ernst, Graaf van Solms, gevangen genomen en naar Rijnberk gevoerd werd, en niet dan voor eene som van tienduizend gulden ontslagen werd. De Staten beschonken hem daarop met eene kompagnie soldaten, waarmede hij in 1596 de verdediging van Hulst bijwoonde. In 1597 woonde hij, onder Prins Maurits, de belegeringen van Rijnberk en Lingen bij, en vergezelde in het jaar daaraan de prinses weduwe van Oranje naar Frankrijk. Van daar terug gekeerd, maakte hij zich in Junij van 1600 meester van het fort Philippine, en werd door Maurits, aan den morgen van den overwinningsdag bij Nieuwpoort, met twee regimenten voetvolk en vier kornetten ruiterij, naar het dorp Leffinghem gezonden, om den vijand aldaar op te houden. Bij zijne komst vond hij de brug van dat dorp reeds bezet, doch kennende de bedoeling van Maurits, om den vijand zoo lang mogelijk op te houden, waagde hij den ongelijken strijd. Aan het hoofd der zijnen viel hij dapper op den vijand in, maar de overmagt van dezen deed den uitslag van het gevecht niet twijfelachtig zijn. Bij de vlugt der ruiterij geraakte ook het voetvolk aan het wijken, en Ernst Casimir redde met moeite zijn leven in het nabijgelegene fort Albertus. Verschillend zijn de gevoelens der geschiedschrijvers over zijn gehouden gedrag aldaar. Partijdige oordeelvellingen kunnen evenwel den roem van den held niet verduisteren. De strijd bij Leffinghem, zegt de schrijver van Neêrlands heldendaden te land, is door Graaf Ernst loffelijk en met den besten uitslag gestreden. Maurits kreeg hierdoor tijd om zijn gansche leger in slagorde te stellen, en de gecommitteerden uit de Staten Generaal, die bij het leger tegenwoordig waren, deden hulde aan zijne dapperheid. In het jaar 1605 werd Graaf Ernst, om zijne betoonde trouw, tot Gouverneur van Rijnberk aangesteld, belegerde en vermeesterde in 1606 Lochem, en bekwam in dat zelfde jaar, na het overlijden van zijn vader, voor zijn erfdeel, het graafschap Dietz. Met bewilliging der Staten voerde hij mede in dat jaar de troepen aan, die aan Hendrik Julius, Hertog van Brunswijk, toegezonden werden, om hem in het bezit van | |
[pagina 206]
| |
zijne staten te stellen, en huwde bij die gelegenheid met Sophia Hedwig, dochter van gemelde Hertog, nadat hij kort te voren tot Veldmaarschalk en Luitenant Gouverneur van Gelderland was aangesteld. In November 1607 kwam hij met zijne vrouw in den Haag, alwaar hij met groote blijdschap en eere ontvangen, en dagelijks op feesten en maaltijden onthaald werd. Hij vertrok daarop naar Arnhem, alwaar hij zijn verblijf zou houden om voor de grenzen te waken. In 1610 tot Luitenant Gouverneur van Utrecht benoemd, verwelkomde hij twee jaren later Frederik V, keurvorst van den Paltz, wanneer deze, ter voltrekking van zijn huwelijk, naar Engeland reisde, en toen in 1620 zijn broeder, Graaf Willem Lodewijk van Nassau, overleed, werd hij in zijne plaats tot Stadhouder van Friesland aangesteld. Na het eindigen van het twaalfjarig bestand, vond het vaderland hem op nieuw gereed, voor deszelfs belangen te velde te trekken. In 1622 hielp hij Bergen op Zoom bemagtigen, en ontweldigde den Spanjaarden Steenwijk. In 1623 verzekerde hij de Stad Emden tegen de aanslagen van Tilly; ook benoemde hem Prins Maurits in dat jaar, ingeval zijn broeder Frederik Hendrik vóór hem kwam te overlijden, tot Erfgenaam van het prinsdom Oranje. Na den dood van Maurits in 1625, stelden de Staten van Groningen en Drenthe hem tot Stadhouder aan, en Frederik Hendrik vond in hem steeds een getrouw raadsman en lotgenoot. Hij maakte zich in 1626 van Oldenzaal meester, en stilde in dat jaar een oproer te Leeuwarden. In 1628 hielp hij Grol veroveren en Frederik Hendrik 's Hertogenbosch belegeren. Tijdens dat beleg viel Graaf Hendrik van den Berg en Montecuculi in Gelderland, en Graaf Ernst werd door den Prins afgezonden om dien vijand te verdrijven. Hoewel dit laatste hem mislukte, en hij zelfs genoodzaakt was terug te trekken, verzuimde hij echter niet om alles te doen wat mogelijk was, om den vijand het verder binnendringen te beletten. Hij trok in 1632 met Frederik Hendrik naar Venlo, doch, vóór die stad te bemagtigen, zond de Prins hem om Roermond in te nemen. De stad weerstond den aanval niet lang, maar voor hare muren zou de achtste telg uit het huis van Nassau het leven laten. Op den tweeden Junij van laatstgenoemd jaar de loopgraven bezigtigende werd hij, van zijn paard stappende, door een musketkogel in het hoofd geschoten, waaraan hij drie uren daarna overleed. Zijn lijk gebalsemd zijnde, werd naar Leeuwarden gevoerd en aldaar met luister ter aarde besteld. Hij werd om zijne uitmuntende eigenschappen, om zijne dapperheid en minzaamheid, door iedereen betreurd. Bij zijne gemalin liet hij twee zonen na: Hendrik Casimir en Willem Frederik, die beiden na elkander hunnen vader als Stadhouder over Frieland, Groningen en Drenthe opvolgden. De afbeelding van Ernst Casimir komt bij vele geschiedschrijvers voor en op verschillende | |
[pagina 207]
| |
wijzen afzonderlijk. Ook die van zijne echtgenoote ziet het licht. Zijne zinspreuk was Constant (standvastig). Zijne vrouw overleed in 1642. Hare zinspreuk was Plutot mourir que changer. Beide waren zij de eerste stamouders in Nederland van het tegenwoordige koninklijk geslacht, dat lijnregt van hen afstamt. Als staatsman maakte Graaf Ernst Casimir zich weinig bekend, ofschoon hij nu en dan door de Staten tot aanzienlijke bezendingen gebruikt werd. In de kerkelijke twisten van zijnen tijd was hij minder verdraagzaam dan zijnen broeder Willem Lodewijk. Door zijnen in 1618 betoonden ijver voor Prins Maurits, bijzonder te Utrecht gebleken, erlangde hij een geschenk van veertig duizend gulden. Hij veroordeelde de gematigdheid van Frederik Hendrik, en geraakte hierdoor ten jare 1629 in twist met dezen, waaraan door de algemeene Staten spoedig een einde gemaakt werd.
Zie Orlers, Geslachtboom der Graven van Nassau, bl 48, 49, met portret.; Bor, Ned. Oorl. B. XXXII. bl. 44 (33), 129 (104), B. XXXVII. bl. 651 (40); van Meteren, Ned. Hist. D. VI. bl. 254, D. VIII. bl. 538, D. IX. bl. 80. 176, 262; Groot plakk. en Charterb. van Friesl. D. V. bl. 259, 261; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. IX. bl. 77, 79, 80, 183, 219. met portret, D. X. bl. 408, D. XI. bl. 4, 35, 96, 218, 251; van Wijn, Bijv. en Aanm. op Wagenaar, D. XI. bl. 4, 5, 46, 47, 79; Kok, Vaderl. Woordenb. D. XIV. bl, 381-383, met portr,; Scheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 332. D. II. bl. 581; (Schuller tot Peursum), Verzam. berigt. omtr. de krijgsbev. bij Nieuwp. bl. 63-67; Bosscha, Neérl. held. te land, D. I. bl. 324, 342, 345, 408, 417, 438, 444, 455, 479; Geschiedk. Aanteek. omtr. het beleg van Gron. in 1594, bl. 66-69; Groen van Prinsteren, Archiv. Serie II. T. I. II en III, alwaar eenige zijner brieven voorkomen; Muller, Cat. van portrett. bl. 16, 17; de vrije Fries D. VIII, bl. 219, 220. |
|