Na zich vervolgens op de Regtsgeleerdheid te hebben toegelegd en te Toulouse in 1558 den graad van Doctor in de beide Regten verworven te hebben, opende hij daar een collegie voor het Burgerlijk Regt bij programma van den 6den Mei 1558, keerde vervolgens naar Belgie weder, en woonde te Leuven, onderwijs gevende, tot dat hij in 1562, op aanbeveling van Viglius van Aytta en Joachim Hopperus, tot Hoogleeraar in de Regten aan de pas opgerigte Academie van Douai werd aangesteld, en met de andere Hoogleeraren op eene plegtige wijze in die stad werd ingehaald. Hier bleef hij, ondanks herhaalde aanbiedingen van andere Academiën en andere ambten, met ijver werkzaam tot aan zijnen dood toe, die den 15den November 1599 plaats had. Zijne afbeelding ziet op verschillende wijzen het licht. Hij was gehuwd met Maria Kabeljaau van Iperen, die hem twaalf kinderen schonk, waarvan er acht overbleven, onder dezen een zoon Epo Boëtius, die zijnen vader als Hoogleeraar te Douai opvolgde en in 1642 als zoodanig overleed. Boëtius Epo was een geleerd man, ervaren in de letteren, oudheden, geschiedenis en de regten, een groot ijveraar voor het katholieke geloof en een niet onverdienstelijk Grieksch en Latijnsch dichter. De volgende werken zien van hem het licht.
Oratio de titulis et insignibus honorum Academicorum, Duaci, 1564, 8o. Lipsiae, 1727. 8o.
Sententiae Homericae, Lov. 1555. 4o.
Oratio de Romanae perfectaeque Jurisprudentiae fructibus genuinus, Duaci, 1568. 8o.
Antiquitatum Ecclesiasticarum syntagmata V ad Gregorium XIII Pontif. Maxim. Duaci, 1578.
Antiquitatum Ecclesiasticarum Syntagmata IV ad Regem Catholicum et Ordines Belgii, Duaci, 1578. 8o.
Heroicarum et Ecclesiasticarum Quaestionum libr. VI.
De Jure sacro vel Principiorum Juris Pontificii libri. III, Duaci, 1578. 8o. 2 vol.
Commentarii novem Testamenti, Duaci, 1581.
Oratio Saturnalis, seu Quodlibeta, de Gente Frisica, habita Duaci anno 1587, Duaci, 1588. 8o.
Oratio Funebris piissimis Philippi II Regis Catholici manibus nomine Universitatis Duacensis anno 1598 III Nonas Novembris habita Duaci 1599.
Behalve deze werken schreef hij nog anderen, die evenwel niet in het licht zijn gegeven. Hij bezorgde ook de uitgave van:
Juliani Archiepiscopi Toletani de futuro Saeculo libros III, Duaci, 1564, 4o.
In de Epistolarum ab Illustribus et Claris viris Scriptorum Centuriae tres van Gabbema (Harl. 1665) vindt men bl. 226-233 vier brieven door Boëtius Epo aan Suffridus Petrus geschreven, en bl. 416 een van laatstgenoemde aan den eersten.
Zie Sweertius, Ath. Belg. p. 161, 162; Suffr. Petrus, de Scrip-