Wittewierum het klooster Bloemhof gesticht en met monniken van de Premonstratenser orde bevolkt, in welke orde Emo met zijn neef in 1209 was opgenomen. Emo werd tot eersten Abt aangesteld, en hield zich behalve met de waarneming van zijne bediening, met nuttige werkzaamheden en oefeningen bezig. Den Bijbel droeg hij bestendig bij zich. Hij schreef onderscheidene werken af, en liet anderen niet slechts door de monniken maar ook door de nonnen afschrijven. Daarenboven hield hij zich bezig met het schrijven van de levens der vaderen, met het opstellen van regelen voor zijne kloosterbroeders, voor de broeders buiten het klooster in wereldlijke kerken dienende, en voor de leekebroeders op de boerderijen.
Doch hetgeen waardoor Emo zich jegens de kennis der geschiedenis heeft verdienstelijk gemaakt, is zijne Kronijk, die met het jaar 1203 begint en eindigt met zijnen dood, die in 1237 plaats had. Zij bevat het verhaal van de stichting van het klooster, doch tevens ook dat van de gebeurtenissen dáár en elders in dit tijdvak voorgevallen, bijzonder de kruistogten naar het Heilige land en de oorlogen tegen de Saracenen in Syrie. Deze Kronijk is door den Hoogleeraar Antonius Matthaeus in het 3de deel van zijne Analecta, en naderhand ook door C.L. Hugo in het 1ste deel der Monum. Hist. Dipl. (1728) uitgegeven, beiden met het vervolg daarop van Menco, 3de Abt van het klooster Bloemhof, die dezelve tot 1273, in welk jaar hij stierf, vervolgd heeft. De stijl van die werken is, volgens den Heer de Wind, ellendig en bijna onleesbaar, het latijn een rampzalig monniken latijn, opgevuld met schriftuurplaatsen en zedekundige uitweidingen.
Zie (van Heussen en van Rijn) Oudhed. en Gesticht. van Gron. bl. 396-399; Brucherus, Gedenkb. van Stad en Lande, bl. 291, Westendorp, Jaarb. van de Prov. Gron. D. I bl. 224-227, 232, 297; de Wind, Bibl. van Ned. Geschiedschr. D. I. bl. 35, 36; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. I bl. 316; van der Chijs, de Munten van Friesl., Gron., en Drenthe, bl. 335, 365.