Barbaren de afgoderij uitroeide. Wegens dit gezegde maken velen hem tot een Apostel van Zeeland, ja zelfs van Holland; onzes inziens ten onregte. De Sueven bewoonden de Vlaamsche kust, de woonplaatsen der Friezen strekten zich toen zuidwaarts tot aan het Zwin in Staats-Vlaanderen uit. Daar bevonden zich te Aardenburg en Oostburg de noordelijkste kerken, wier stichting aan Eligius wordt toegeschreven, zoo dat wij met de geleerde Belgische Jesuiten Heinschenius en Ghesquierius het voor hoogst onwaarschijnlijk houden dat hij immer in Noord-Nederland zoude gepredikt hebben, en wij alzoo zijne werkkring bezuiden de Schelde tot Staats-Vlaanderen beperken.
Eligius stierf hoog bejaard den 30sten November 658 of 659, en werd den volgenden dag, onder een ontzaggelijken toevloed van geestelijken en leeken in de later aan hem gewijdde kerk bijgezet. De koningin Bathilde, weduwe van Clovis II, volgde mede de lijkstatie. Het leven van Eligius is beschreven door zijn leerling en vriend Audoënus en wordt, hoewel hoogstwaarschijnlijk door latere schrijvers vermeerderd en opgesierd, gevonden bij Surius, Act. Sanet,, bij d'Achery, Spicileg. T. II en bij Ghesquierius, Act. Sanct. Bely. T. III. p. 198-309. De aan Eligius toegeschreven homilien, in de Bibl. Maxim. Patrum T. XII. p. 300, zijn van later tijd, maar een brief van hem aan Desiderius Bisschop van Cahors wordt gevonden in Canisius, Antiq. Lection. ed. Basnage, T. I p. 646.
Zie Herzog, Realencyclop in voce; Batav. Sacra, D. I. bl. 1-15; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. I. bl. 334. 345, 346; Ypey en Dermout, Gesch. der Herv. Kerk. D. I. aanteek. bl. 117; Royaards, Geschied. der invoer, van het Christend. in Nederl. bl. 109-117; Kist en Royaards, Nederl. Archief voor Kerk. Geschied. D. II. bl. 126; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. I. bl. 305, 306, 307.