dezer schepen, door Spinola's galeijen genomen, werd door hem terug veroverd, de vijandelijke magt verslagen, een deel der Spaansche galeijen genomen en met zijne eigene schepen, veilig binnen Oostende gebragt. Hiermede eindigt het krijgsmans leven van den dapperen van Duvenvoorde; doch andere diensten werden van hem gevorderd. In 1610 werd hij aan het hoofd gesteld van een aanzienlijk gezantschap naar Engeland, om verschillende belangrijke redenen derwaarts gezonden, doch hij mogt zijne goede diensten niet meer aan den lande bewijzen. Vóór de afreize werd hij ziek en overleed te 's Gravenhage den 15den April 1610. Hij was voornamelijk aan het hoofd der Ambassade gesteld, om daaraan meer uiterlijk aanzien bij te zetten, waartoe zijne groote rijkdommen hem bijzonder geschikt maakten.
Veertig jaren lang had van Duvenvoorde zijne beste krachten veil gehad voor de vrijheid. Zoowel ter zee als te land had hij zijn vaderland gediend. Hij was getuige geweest van de opkomst der Republiek te midden van het bangst gevaar, en had hare grootheid gezien, toen de magtigste vijand voor hare wapenen onderdeed. Een groot deel der bewerking daarvan komt aan van Duvenvoorde toe. Wél verdiend was alzoo de achting, die hij van zijne vorsten, van de Staten en van zijne landgenooten mogt ondervinden; en zijn naam zal steeds met eere prijken op de breede lijst dergenen, aan wien Nederland zijn bestaan en zijne grootheid te danken heeft.
Bij zijne genoemde gemalin verwekte hij zeven kinderen, die allen den naam van Wassenaar gevoerd hebben. Zijne afbeelding ziet het licht.
Zie Bor, Ned. Oorl., B. XXI. bl. 757 (56), B. XXIV. bl. 296 (107), B. XXXI. bl. 826 (38), B. XXXIII. bl. 232 (58), 233 (59), 235 (56), B. XXXVII. bl. 650 (39); van Leeuwen, Bat. Ill., bl. 1159; van Meteren, Ned. Hist., D. VI. bl. 305, 535; Hoogstraten, Woordenb., D. IV. bl. 210, D. X. Aanh. bl. 150; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VI. bl. 328, D. VIII. bl. 286, 439, 476, 494, D. IX. bl. 178, D. X. bl. 282; van Wijn, Aanm. en Bijv. op de Vad. Hist. van Wagenaar D. VIII. bl. 39, 41, 76, D. X; bl. 25, door beide Iaatstgenoemden in de Registers verkeerdelijk Ja Kob genaamd; te Water, Hist. van het Verb. der Edel. D. III. bl. 524; Scheltoma, Staatk. Nederl. D. I. bl. 306, 307; Collot d'Escury, Holl. Roem, D. II. bl. 68, 69, Aant. bl. 193-197; van Kampen, Karakterk. D. II. St. I. bl. 105, 106; Bosscha, Neêrl. Held. te Land, D. I. bl. 343, 371; van der Aa, Herin. uit het Gebied der Geschied. D. II. bl. 157-159; de Jonge, Geschied. van het Nederl. Zeewez. D. I. bl. 208; Nijhoff, Bijdr. voor Vaderl. Geschied. en Oudheidk. D. III. bl. 3; Schotel, Avondstond. bl. 13; van Groningen, Geschied. der Watergeuz. bl. 205-212; Muller, Cat. van Portr. bl. 323; Kron. van het Hist. Gen. te Utr. D. VII. bl. 17: Arend, Alg. Geschied. des
Vaderl. D. II. St. V. bl. 384, St. VI. bl. 384.