en bragt zich eenigzints in moeijelijkheden door het dragen van gouden boeitjes, ter gedachtenis van diens gevangenneming. In 1575 werd hij door den Prins afgezonden om de zoogenaamde regtspleging tegen Jeroen Jeroenszoon en anderen ten einde te brengen, en in 1576 naar Woerden afgevaardigd, nadat het langdurig beleg opgebroken was, om te beraadslagen, welke schansen, nu door den vijand verlaten, behoorden nedergeworpen, of versterkt te worden. In 1577 was hij Burgemeester te Haarlem, in 1579 Commissaris Generaal van de Monstering en in 1580 Bevelhebber en Kastelein van Woerden. Ter laatstgemelde plaatse beschermde hij den Gereformeerden predikant Nicolaas Symonsz. tegen de belijders der Augsburgsche Confessie, en is aldaar in datzelfde jaar overleden. Hij was gehuwd met Maria van Hoxwier of Hoexvier, bij wie hij een zoon Jacob verwekte, die den naam van Wassenaar weder aannam, als Admiraal van Holland zich verdienstelijk maakte en als zoodanig later zal vermeld worden. De afbeelding van Gijsbert van Duvenvoorde ziet het licht.
Zie van Leeuwen, Bat. Ill., bl. 1157; Bor, Nederl. Oorl., B. VIII. bl. 637 (115), B. XIII. bl. 34 (96), B. XIV. bl. 147 (172); Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VI. bl. 126; Te Water, Hist. van het Verb. der Edel. D. II. bl. 359-361, D. III. bl. 199 523; Scheltema, Staatk. Nederl D. I bl. 305, D. II. bl. 578; d'Yvoy van Mijdrecht. Verb. en smeeksch. der Edelen, bl. 73; Visscher, Voorl. over de Geschied. der R. C. Kerk, 2de voorlez. bl. 74; Muller, Cat. van Portr. bl. 323; Arend, Algem. geschied. des Vaderl. D. II. St. IV, bl. 453, St. V. bl. 288.