bij Brederode's vlugt, aan wiens dienst hij verbonden was, mede buiten het vaderland begeven. Met Lumey verwant, vergezelde hij dezen op zijnen togt naar den Briel, welke stad hij in 1572 hielp vermeesteren. Hij werd kort daarop met krijgsvolk naar Woerden gezonden, en verscheen met volmagt van Lumey op de eerste vergadering der Staten van Holland te Dordrecht. In het volgende jaar werd hij tot krijgskommissaris aangesteld en verkreeg zitting in de Ridderschap van Holland. Als zoodanig wendde hij zijne diensten aan tot verlossing van het belegerde Leiden en was tegenwoordig bij de inwijding der Leidsche Hoogeschool. Hij was een man van veel gewigt en invloed, aan wien het vaderland groote verpligting heeft, die het eerst van de Edelen den eed van getrouwheid aan Filips opzegde en Oranje trouw zwoer. In 1576 werkte hij aan eene nadere vereeniging tegen Spanje, en was in 1580 een ijverig voorstander om aan Prins Willem I de souvereiniteit op te dragen. Hij maakte op den 4den December 1589 zijn testament, en overleed waarschijnlijk in 1600, toen zijn zoon Jan, die den naam van Wassenaar weder aannam, beleend werd met de goederen, hem door zijns vaders dood aangekomen. Behalve deze zoon verwekte hij bij zijne gemalin Theodora van Scherpenzeel, dochter van Willem, drossaard van de Veluwe, eene dochter, Theodora genaamd, die met Albert van Schagen, Heer van Burghoorn, gehuwd was.
Zie Bor, Ned. Oorl. B. XV. bl. 197; van Leeuwen, Bat. Illustr. bl. 1156; Hoogstraten, Woordenb. D. X. Aanh. bl. 146; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VI. bl. 185, 215, 377, 387; Marcus, Sent. van den Hert. van Alva. bl. 48-50, 308; Kok, Vaderl. Woordenb.; te Water, Hist. van het Verb. der Edel. D. II. bl. 351-358, D. III. bl. 522, D. IV. bl. 173 174; Scheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 304; van Groningen, Geschied. der Watergeuzen, bl. 201-204, 446; Arend, Algem. geschied. des Vaderl. D. II. St. IV. bl. 324, 437, D. V. bl. 171, 198.