van Rijhove, met anderen op den 28sten October 1577 omtrent middernacht door de Gentenaars werd gevangen genomen, nadat hij den vorigen dag aldaar nog de dienst verrigt had. In 1578 te Gent naar het Prinsenhof overgebragt, van dáár den 12den Januarij 1579 naar Dendermonde, doch in Maart weder naar de vorige gevangenis, poogde hij den 16den Junij van genoemd jaar met zijnen medegevangene Martinus Rijthovius, Bisschop van Yperen, te ontvlugten, doch werd met hem reeds des anderen daags terug gebragt en kort daarop op hun verzoek in de stads-gevangenis geplaatst. Hij werd in September 1581 tegen Burchard van Hembyze uitgewisseld, en was daarop nog drie jaren balling buiten zijn Bisdom. Toen evenwel Brugge in 1584 door Parma hernomen en de Katholieke Godsdienst hersteld was, trok hij den 25sten Mei de Bisschopstad weder binnen; herwijdde de St. Dona's kerk den 7den Junij en de St. Salvator den 14den Junij. Hij bereikte verder een hoogen ouderdom en overleed den 12den Mei 1594. Zijne afbeelding ziet het licht. Het Driutius Collegie te Leuven werd door hem opgerigt en was, gelijk ook 's mans bloedverwanten, in bezit van eenige handschriften door hem nagelaten, bevattende Raadgevingen en kanonieke lessen.
Zie Bor, Ned. Oorl. B. I. bl. 27 (19), B. XI. bl. 574 (287); (van Heussen en van Rijn), Oudh. en Gesticht. van Vriesl. D. I. bl. 289-291; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. VI. bl. 65; de Jonge, de Unie van Brussel, bl. 81, 82; de Kempenaar, Vlaamsche Kron. bl. 100, 184; Beaucourt de Noortvelde, Beschr. van den Proossche bl. 259 (met zijn portret.) Wiersbitzky, Tachtigj. Oorl. D. III. bl. 138, 161, 369; Visscher, Voorl. over de Geschied. der Roomsch Kath. Kerk. 2de Voorl. bl. 55; Janssen, de Kerkh. te Brugge. D. I. bl. 102, 164, D. II. bl. 50, 51, 53, 223, 248, 249.