benoemd tot Hoogleeraar in de welsprekendheid en geschiedenis, en deed in Mei 1716 zijne intree-rede: de utilitate et fructu, qui ex humanioribus disciplinis in omne genus hominum et doctrinarum redundent. Als aftredend Rector Magnificus heeft hij in 1722 eene redevoering gehouden over de vraag: Unde fiat ut studia humaniora tantopere hodie negligantur? en hij heeft den 27sten Maart 1736 het eerste eeuwfeest der Utrechtsche Academie gevierd, in de Domkerk, met eene Oratio panegyrica in natalem saecularum Academiae Trajectinae (Traject. 1736. 4o).
Drakenborch wordt door zijne tijdgenooten genoemd een godsdienstig mensch, zedig, deftig, nederig, openhartig en opregt. Hij was gehuwd met Katharina van de Wall, die hem vier kinderen schonk, welke allen jong zijn gestorven. Hij zelf overleed den 16den Januarij 1748, en zijne nagedachtenis werd gehuldigd door eene Latijnsche lijkrede van zijnen vriend en ambtgenoot Johannes Oosterdijk Schacht, die door den druk is bekend gemaakt (Utr. 1748. 4o). Zijne afbeelding naar J.M. Quinkhard, door Houbraken, ziet het licht.
De werken door Drakenborch of van anderen of van zich zelven uitgegeven zijn getiteld:
De praefectis Urbis, Ultr. 1704. 4o. herdrukt ald. 1752. 8o.
C. Silius Italicus cum notis variorum, Ultr. 1717. 4o.
Lijkreden over F. Burman, den zoon, Utr. 1719. 4o.
Breves positiones, quibus Historia Foederati Belgii illustratur, Ultr. 1737. 8o. (zonder zijn naam).
Titi Livii Historiarum libri cum notis integris doctorum virorum, 7 tomi, Amst. 1738-1746. 4o.
Lijkreden over Prof. H.S. van Alphen, Utr. 1743. 4o.
Aanhangsel op de Kerkelijke Oudheden van Nederland, Utr. 1744. 8o. (zonder zijn naam)
Redevoering gedaan voor den Doorlugtigste Vorst en Heere W.C.H. Friso, Prins van Oranje en Nassauw enz. toen Zijne Hoogheid tot Stadhouder, Capitein en Admiraal Generaal van de Provintie van Utrecht enz. ingehuldigd wierd, op den 27sten July 1747, Utr. 1747. 4o.
Voorts bestaan er van hem korte aanmerkingen op het Lexicon Atticum van Thomas Magister, die van zijne Grieksche taalkennis kunnen getuigen, en gevoegd zijn bij de uitgave van dat werk in 1757 te Leiden in 8o. Hij liet onvoltooid achter zijne Origines Trajectinae, waarvan het handschrift, 44 bladzijde in 4o, berust op de Bibliotheek der Maatschappij van Nederlandsche letterkunde te Leiden.
Zie Boekz. der Gel. wereld, 1716 a bl. 581, 1748 a bl. 110, 595 604, 610; van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I. III. IV; Ferwerda, Cat. Univers. D. I. St. III. bl. 177, St. IV. bl. 169, St. XII, bl. 64; Saxe, Onom. liter. T. VI. p. 73, 74; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; van Kampen, Geschied. der Ned. lett. en Wetensch. D. II. bl. 253, 254; Collot D'Escury, Holl. Roem, D. IV St. I. Aant. bl. 227-229; Cat. van de