beteugeling van de Duinkerkers. Zijne vloot was evenwel door de nieuwe verzorgers zoo slecht uitgerust, dat toen van Dorp drie malen te vergeefs had geschreven om de vloot van mondbehoeften te voorzien, hij besloot om naar het vaderland terug te keeren, met goedkeuring van den door hem belegden krijgsraad. Ofschoon het op last der Staten ingestelde onderzoek het beweeren van van Dorp volkomen regtvaardigde, werd hem zijne te huis komst, niet tegenstaande hij wist dat er eene Spaansche vloot met geld en manschappen te Duinkerken gewacht werd, zeer ten kwade geduid. Het kwam van het eene woord op het andere. Met de verzorgers van de vloot had hij in de vergadering der Staten van Holland hooge woorden gehad. Daarbij kwam, dat de Spaansche Admiraal tijdens de afwezigheid van van Dorp, verscheidene Hollandsche schepen verbrand had, en deze ramp werd op nieuw aan van Dorp geweten. Aldus van alle kanten aaugevallen, en bewust van zijn goed regt, verzocht hij zijn ontslag, hetwelk hem in October 1637 eervol gegeven werd. Ook zag hij zich door den Prins benoemd tot Raad ter Admiraliteit op de Maas, hetwelk hij verbleef tot aan zijn dood, die in 1652 plaats had. Zijn lijk werd in de kloosterkerk te 's Hage begraven. Hij was gehuwd met Sara van Baerle, bij wie hij drie dochters, Sara, Anna Jacoba en Emilia verwekte.
Zie van Leeuwen, Bat. Illustr. bl. 936, 937; Hoogstraten, Woordenb.; Aitsema, Saeken van Staat en Oorlogh, (4o. uitg.) D. II. bl. 37, 120-123; Le Clere, Geschied. der Vereenigde Nederl. D. IV. bl. 619-622; de la Rue, Staatk. en Heldh. Zeel. bl. 146-148; Lev. van Fred. Hend. D. II. bl. 603, 604; Timareten, Verz. van Gedenkst. D. II. bl. 187; de Jonge, Geschied. van het Nederl. Zeewez. D. I. bl. 341, 362, 369, 380; Muller, Cat. van Portrelt. bl. 73.