wisselen met Arnhem, waar hij tot zijn overlijden het Evangelie verkondigde, hetwelk den 25sten Julij 1839 plaats vond.
Meer dan eene bladzijde zouden wij behoeven, om de veelvuldige talenten van dezen beroemden man naar waarheid te vermelden. Wij zouden Donker te schetsen hebben als de man die op de godgeleerde wetenschappen en op de inrigting der Hervormde kerk in ons vaderland den grootsten en weldadigsten invloed had; hoe hij de belangen der laatste, na de herstelling van ons volksbestaan, eerst als lid der consulerende commissie tot het ontwerpen van een plan van organisatie van het Hervormd kerkgenootschap, later, gedurende veertien jaren, als voorzitter der Synode behartigde; hoe hij niet alleen de voorspraak was van vele hulpbehoevende gemeenten tot verkrijging van ondersteuning, maar ook het eerst het plan beraamde om een fonds zamen te stellen voor noodlijdende kerken en personen in Nederland. Wij zouden dan moeten wijzen op zijne verdiensten als leeraar, en moeten aantoonen wat hij op stoffelijke en zedelijke wijze voor het onderwijs hier te lande, als schoolopziener, gedaan heeft. Eindelijk zouden wij hem moeten voorstellen als een edel en vriendelijk burger, helder en grondig kenner der wetenschappen, groot redenaar en wijsgeer, en als opregt en geloovig Christen. Om hem als zoodanig te leeren kennen, hoogschatten en beminnen, verwijzen wij naar de hieronder aangehaalde bronnen; liever, dan, door eene flaauwe schets van zijne groote verdiensten, iets af te doen van de hulde die hem zoo ruimschoots toekomt.
Van de werkzaamheid en geleerdheid van Donker, getuigen de door hem, te midden van tallooze werkzaamheden en bemoeijingen, uitgegevene geschriften, die behalve het genoemde getiteld zijn:
Verhandeling over de opstanding der dooden (1805).
Verhandeling over den zin in welken wij de leer van Jezus Christus en zijne Apostelen, als van God zelven geopenbaard, moeten beschouwen (1827).
Beide verhandelingen zijn met goud bekroond bij het Haagsche genootschap tot verdediging van de Christelijke godsdienst tegen deszelfs hedendaagsche bestrijders en in hare werken opgenomen.
Leerrede over Jezaia LIV. vs. 7 en 8, ter gelegenheid van Nederlands bevrijding, Antv. 1813. 8o.
Leerredenen. Arnh. 1815. 8o. 2 stukken.
Leerrede over I Timoth. I. vs. 5 ter gedachtenis van E.J. Post. Arnh. 1823. 8o.
Nagelatene Leerredenen, Arnh. 1840. 8o.
Verder was hij de voortzetter van de Bydragen tot bevordering van waarheid en godsvrucht door J.W. Tilanus, en leverde hij jaren lang beoordeelingen, verslagen en verhandelingen in de Godgeleerde Bijdragen.