[Frans van Donia]
DONIA (Frans van), zoon van den voorgaande. Het blijkt niet dat hij eenig ambt in Friesland bekleed heeft, doch ten Landsdage benoemd zijnde, werd hij lid van de Staten generaal en verwierf hij zulk een roem, dat men hem wegens Friesland benoemde onder de gevolmagtigden tot den Munsterschen vredehandel in 1648, welke vrede door hem crnstig gewild werd.
In 1651 was hij wegens Friesland benoemd als de eerste der afgevaardigden tot de groote vergadering, en zou daar als voorzitter gefungeerd hebben, indien hij niet weinige dagen te voren overleden was. Hij was gehuwd met Geertruid Engelsche, die hem geene kinderen schonk. Na den dood van zijnen broeder Ernst, die volgt, woonde hij op Hinnema state te Jelsum. Na zijn overlijden in 1651 viel die hofstede bij deeling te beurt aan zijne zuster, Syds van Donia, weduwe van Henricus Hinckena ab Hinckenburg, die er tot haren dood op woonde, waarna de zelve overging op hare oudste dochter Ebel, die gehuwd was met Bernardus Fullenius, Hoogleeraar te Franeker. Eene dochter van dezen, Frouck genaamd, en weduwe van den Advokaat J. Bloemendaal, hertrouwde met den beroemden Balthazar Bekker, waar door Hinnema state in diens bezit overging. De zinspreuk van Frans van Donia was: Toga et armis (Door tabbaard en zwaard), die ook voorkomt op eene zijner vijf afbeeldingen in de bekende verzamelingen der afgevaardigden op den Munsterschen vredehandel.
Zie Aitzema, Saken van staet en oorlog, D. III. bl. 259: Wagenaar, Vaderl. Histor. D. XI. bl. 405; Scheltema, Staatk.