heilige dienst, spoedig daarop tot predikant der hervormde gemeente te Voorthuizen beroepen, en aldaar den 11den Julij 1819 als zoodanig bevestigd. Terwijl hij hier werkzaam was bedankte hij achtereenvolgens voor de beroepingen naar de gemeenten van Lenth, van Bunschoten, van Harderwijk en van Waardenburg en Neerijnen. Eindelijk door de gemeente van Schiedam tot leeraar begeerd, volgde hij die roepstem op, en werd den 5den October 1823 in zijne tweede standplaats bevestigd, welke hij den 7den November 1830 voor die te Utrecht verwisselde. Hier was hij tot aan het einde zijns levens werkzaam. Den 15den Junij 1831 begaf hij zich in den echt met Adriana Jacoba Suzanna Kaas, de dochter van een geacht Rotterdamsch koopman. Gedurende zijne laatste levensjaren in stilte aan eene ingewandskwaal lijdende, werd hij den 1sten Junij 1855 door een hevigen aanval van pleurus ten grave gesleept. Op de stedelijke begraafplaats te Utrecht wordt zijne laatste rustplaats aangeduid door een eenvoudigen gedenksteen, dien eenige zijner leerlingen daar deden oprigten.
Dibbits onderscheidde zich door eene veel omvattende kennis, niet alleen op het gebied der Godgeleerdheid, maar ook op dat der letterkundige en natuurkundige wetenschappen, en door groote scherpzinnigheid. Zijne zeldzame administrative bekwaamheid en helderheid van oordeel maakten hem bijzonder geschikt voor betrekkingen in het kerkelijk beheer. Gedurende vele jaren nam hij die van Scriba van het klassikaal bestuur van Utrecht waar; meermalen trad hij als secundus van den Secretaris van het provinciaal kerkbestuur van Utrecht in diens plaats op, en in de jaren 1852 en 1853 nam hij als lid deel aan de werkzaamheden der Synodale commissie, ook toen deze den bekenden herderlijken brief, tot waarschuwing tegen overdrijving der April beweging, uitvaardigde. Eerlijk en naauwgezet in alles wat hem werd toevertrouwd; opregt en zelfstandig in al zijn handelen; nederig tegenover iedereen; trouw in zijn herderlijk werk; gematigd in zijne denkwijze; populair in zijne preekmethode (getuigen zijne uitgekomen leerrede: Leve de Koning! Utrecht 1853, 8o. en zijn achttal nagelaten leerredenen, 1855, 8o. met portret); vol belangstelling in al wat goed en nuttig was (zoo als onder anderen blijkt uit eene bezielde redevoering over de zaak der voor hunne vrijheid strijdende Grieken, in 1826 te Schiedam gehouden en uitgekomen); mogt hij steeds de algemeene achting en liefde ondervinden. Het protestantisme had in hem een warm voorstander; het Nederlandsche Zendeling Genootschap telde hem onder zijne ijverigste bestuurders. Ook buiten kerkelijk gebied was zijn naam in eere. Zijne geestigheid en gevatheid maakten zijn omgang in de meest verschillende kringen zeer gezocht. Het provinciaal Utrechtsch en het provinciaal Noord-Brabantsch Genootschap vereerden hem met hun lidmaatschap, en meermalen was hij be-