Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 4
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 126]
| |
eerder onder de Nederlandsche dan wel onder de Fransche wijsgeeren behoorde te rangschikken, werd, uit een oud en aanzienlijk geslacht in Touraine, den 31sten Maart 1596 te la Haye geboren. Zijn vader, Joachim Descartes, bekleedde de waardigheid van raadsheer, en zijne moeder heette Jeanne Brochard. Reeds vroeg zich door eene onverzadelijke zucht naar kennis onderscheidende, ontving hij het eerste onderwijs van zijnen vader, en van 1604 tot 1612 in het Jezuïten Collegie te La Flêche, waar zijn bloedverwant Pater Charlot zijne studiën bestuurde, en hij zich met grooten ijver op de wetenschappen, inzonderheid de wis- en sterrekunde, toelegde. Hij vervolgde zijne studiën te Parijs, waar hij zich aan het spel overgaf, doch gelukkig slechts voor korten tijd, en van waar hij naar Holland vertrok, waar hij in 1616 dienst nam in het leger van Prins Maurits en geruimen tijd tot de bezetting van Breda behoorde. Ten gevolge van het bestand met Spanje trad hij in Beijersche dienst en woonde den 7den November 1720 onder Tilly den veldslag bij Praag bij, doch de gruweltooneelen van den dertigjarigen krijg deden hem in Julij 1621 zijn ontslag nemen, waarop hij een groot deel van Europa doorreisde en andermaal ons vaderland bezocht. Te midden van dit afwisselend leven had hij zijne studiën niet vergeten, en was bij hem den grond gelegd van de wijsbegeerte, die hij later verkondigen zou. Niets bleef onbeproefd om zich zelven meer en meer te ontwikkelen, en met onafgebroken vlijt legde hij zich op de beoefening der zede- en natuurkunde toe, terwijl ook de genees- en scheikunde door hem niet ondoorzocht bleven. Na eenen nieuwen togt door Zwitserland en Italië in Frankrijk teruggekeerd, besloot hij het plan, dat hij reeds lang gevormd had, door te zetten, en eene hervorming in de wijsbegeerte daar te stellen. Hij achtte het vrije Nederland daartoe de geschikste plaats, en hij vertrok derwaarts, na zich in Frankrijk eerst van zijne vaderlijke goederen ontdaan te hebben. Hij kwam in 1629 in Holland en woonde er gedurende twintig jaren. Eene vaste verblijfplaats had hij evenwel niet; want zoowel in verschillende plaatsen van Holland, als in Overijssel en Friesland hield hij zich, korter of langer, op. Het meest en het laatst woonde hij te Egmond aan den Hoef, waar de Roomsch Catholieke Godsdienst, waartoe Descartes, ondanks zijne wijsbegeerte, behoorde en wier voorschriften hij getrouw volgde, even als hare kerkpligten hem dierbaar bleven, nog in het openbaar uitgeoefend werd. Nadat evenwel Lodewijk XIII, Koning van Frankrijk, hem meermalen, ofschoon te vergeefs, had uitgenoodigd zich in Frankrijk te vestigen, nam hij in 1649 eene uitnoodiging aan van Christina, Koningin van Zweden. Door haar werd hij met de grootste onderschei- | |
[pagina 127]
| |
ding behandeld, maar hare zucht, om reeds des morgens ten vijf ure hare studiën met hem te beginnen, was ongunstig voor 's mans zwakke gezondheid, en deze verandering van leefwijze, gevoegd bij het gure klimaat, voornamelijk in den winter, schokte zoodanig zijn gestel, dat hij den 11den Februarij 1650, na het ontvangen der genademiddelen van de Roomsche Kerk, te Stokholm overleed en met groote staatsie begraven werd. Zestien jaren later werd zijn stoffelijk overschot naar Parijs gevoerd, waar hem een prachtig gedenkteeken in de kerk der H. Genoveva werd opgerigt. Op den 1sten October 1793 besloot de Nationale Conventie te Parijs zijn gebeente naar het Pantheon te doen overvoeren. Descartes is nooit gehuwd geweest, maar liet eene natuurlijke dochter, Francina genaamd, na, die den 9den Julij 1635 te Deventer geboren en te Amersfoort overleden, door hem openlijk als zijn kind werd erkend. Zijne afbeelding ziet op velerlei wijze het licht; ook is zijne nagedachtenis door eenen gedenkpenning vereeuwigd. De aard van dit werk laat niet toe om uit te wijden over het wijsgeerige stelsel door Descartes daargesteld en verdedigd; ook niet om de geschiedenis daarvan in het breede te ontvouwen. De invloed die hij door zijne wijsbegeerte uitoefende behoort tot de kerkelijke geschiedenis, vooral van ons land, en de namen van hen die hem hier aanhingen, zoowel als van hen die hem tegenstonden, zullen in dit woordenboek op hunne plaatsen worden vermeld, met bijvoeging van datgene, wat een gevolg was van het al of niet aannemen zijner wijsgeerige begrippen. Ongetwijfeld was Descartes een der geleerdste mannen zijner eeuw. Hij mag met regt de Hervormer der wetenschappen genoemd worden; en waar wij hem met vaste hand zijne moeijelijke taak zien ten uitvoer brengen, huldigen wij in hem den wijsgeer, die de schoolsche banden der Aristotelische philosophie verbrak en daardoor den weg baande voor latere en betere begrippen; den wiskunstenaar, die den schepper der algebra kan genoemd worden; den natuurkundige, die de wet der straalbreking vond, en den sterrekundige, die ten opzigte van de hemelligchamen en haren loop belangrijke ontdekkingen verkondigde. De werken van Descartes, meerendeels in het Latijn of het Fransch geschreven, zijn zeer menigvuldig. Wij achten de optelling daarvan, zoo die al mogelijk ware, even onnoodig als die der talrijke tegenschriften waartoe zijn wijsgeerig stelsel aanleiding gaf. Herhaalde malen zijn zijne geschriften herdrukt of in andere talen overgezet; onder anderen in het Hollandsch door S.H. Glazenmaker, Amst. 1657-1661. De eerste volledige uitgave van al zijne werken bij elkaâr, onder den titel van. Opera omnia, zag te Amsterdam, 1690-1701, 9 deelen in 4o. het licht; | |
[pagina 128]
| |
herdrukt aldaar 1713, 9 deelen in 4o.; 3de druk Parijs, 1724-1726, 13 deelen in 12o.; 4de druk Parijs, 1824-1826, 11 deelen in 8o.; bij deze laatste uitgave, even als bij de andere genoemden in het Latijn onder den opgegeven titel, is gevoegd eene lofrede op Descartes door Thomas. Baillet heeft zijn leven en karakter uitvoerig beschreven. De brieven van Descartes zagen afzonderlijk het licht, onder den titel, Lettres de René Descartes, ou sont traités les plus belles questions sur la morale, la phisique, la medicine, et les mathematiques; données au public par le Sieur Cherselier. Paris 1667, in 4o. In het Latijn vertaald, Leiden 1668, 4o.
Zie de Feller, Diction. histor., T. III. p. 514-516; Saxe, Onom. Liter., T. IV. p. 364; Baillet, La vie de Descartes, Paris, 1691. 2 vol. 4o.; Huetii, Censur. philos. Cartesian; Memoires sur l'hist. du Cartesianisme, herdr. 1856; van Loon, Beschr. der Nederl. Historiepenn., D. II. bl. 355; de Chalmot, Biogr. Woordenb., D. VI. bl. 181-202; Ypey, Geschied. van de Kristel. Kerk in de achttiende Eeuw, D. III. bl. 325, 326, D. VII. bl. 242, 243; Ypey en Dermout, Geschied. der Ned. Herv. Kerk, D II. bl. 451-462; Siegenbeck, Geschied. der Leidsche Hoogesch., D. I. bl. 154, 155, 160-165, 173-176, 196-198, 207-209, 226-229, D. II. Toev. en Bijl., bl. 325-362; Bijl. V en VI; Collot D'Escury, Holl. roem, D. V. bl. 138-145, 243, 244, 259-261, D. VII. bl. 14; Bosscha, Neêrl. Held. te Land., D. I. bl. 495, D. II. bl. 79; Koenen, Geschied. der Joden, bl. 350; Bouman, Geschied. der Geld. Hoogesch., D. I. bl. 245, 330; dit Woordenboek, D. II. bl. 239; Biographie Univ., T. VI. p. 124; Engelberts Gerrits, Biogr. Handwoordenb., D. I. bl. 406; Glasius, Godgel. Nederl, D. I. bl. 354-358; de Navorscher, D. IV. bl. 137; van Leeuwen, Cat. der Pros. Bibl. van Friesl., bl. 138, 468; Muller, Cat. van Portrett., bl. 71; dezelfde, Cat. van Godgel. Werk., bl. 99; Schotel, de Illustre School te Dordr., bl. 54, 71. |
|