durende den Engelschen oorlog in 1666, op 's lands vloot geplaatst, en stelde als zoodanig een concept op rakende de order in den Godsdienst op de vloot van den staat. Hij werd in 1668 te Vlissingen beroepen en aan hem in 1674 de legerdienst toevertrouwd, tot welken post hij door zijne onversaagdheid in dreigende omstandigheden bijzonder geschikt was. In 1684 geraakte hij in groote ongelegenheid over het laten prediken van Jacobus Koelman, afgezet predikant van Sluis in Vlaanderen, ten gevolge waarvan hij, met verlies van zijn tractement voor drie maanden, in zijne dienst geschorst werd. Hij was evenwel onkundig van de resolutie der Staten van Zeeland, waarin aan Koelman het prediken op zware straffen in die provincie verboden werd. Hij overleed te Vlissingen den 22sten Julij 1706, en was twee malen gehuwd. Eerst te West-Kapelle in 1660 met Johanna de Boudt, die hem drie dochters en een zoon schonk; daarna met Kryna Everts, weduwe van Johannes Morrhis, predikant te Breskens.
Zie Vrolikhert, Vlissingsche Kerkhem. bl. 164-168; Renier, Nieuwe Naaml. der pred. te Vere, bl. 4, 37, 39.