van Echten tot Echten eene prachtige graftombe opgerigt, waarvan wij hier eene naauwkeurige beschrijving laten volgen, die, voor zoo ver ons bekend is, nergens gevonden wordt, en die van eene vriendelijke hand daar ter plaatse ons geworden is.
Het bovenstuk van het monument bestaat uit eene obelisk van roodgeschakeerd marmer, digt bij de spits omgeven door eene kroon en midden op den voorkant met het familiewapen gedekt. Kroon en wapen beide van wit marmer. Aan den voet der obelisk prijkt in carrarisch marmer het borstbeeld van den generaal van Dedem in eene lijst van ovalen vorm. Het gelaat teekent een man in de kracht van zijn leven; het gerimpeld voorhoofd spreekt van gewigtige zorgen en gewigtige gedachten, terwijl de gestrenge uitdrukking van het oog door een vriendelijken lach om den mond getemperd wordt. De borst is met een harnas bedekt, waarop ter wederzijden de zware allongeparuik neêrdaalt. De regterhand omvat den generaalstaf, de linker, van een doek voorzien, ligt op de borst. Het ovaal wordt gehouden door twee schoone, naakte, levensgroote vrouwenbeelden in zittende houding; het fraai gevormd hoofd der vrouwen, bedekt door naar achter geslingerde lokken, wendt zich, evenals het geheele slanke bovenligchaam, van het borstbeeld zoowel als van den toeschouwer af en schijnt links en regts met zoekende blikken om bewonderaars voor den held te vragen, om wiens beeld zij de beschermende handen hebben geslagen. Door die wending verkrijgen beide ligchamen de bevalligste houding. Onder de voeten der vrouwenbeelden springt de eigenlijke tombe, van roodgevlekt marmer, vooruit, op de voorzijde grootendeels gedekt met een metalen plaat, waarop in vergulde letters eene uitvoerige inscriptie gevonden wordt. Onder de vooruitspringende tombe bevindt zich een langwerpig veld van carrarisch marmer, waarop het tooneel van de inname of bestorming eener stad is uitgebeiteld; links en regts op den voorgrond dringt paardevolk te voorschijn, op den middelgrond beweegt zich voetvolk en op den achtergrond vertoont zich de belegerde stad. Beneden aan 't monument staat aan iedere zijde een kind met een fluit of trompet aan den mond, terwijl ter wederzijden der zuil vaandels en oorlogswapens
in menigte van wit marmer zijn uitgehouwen. Eindelijk is het bovenstuk der obelisk omringd door de wapenschilden Dedem, Voorst, Haersolthe, Haersolthe, Heiden, Gelmers, Haersolthe, Herwaerden, links, en Coppier Cuilenborgh, Beynhem, Lokhorst, Keye, Nypoort, Tuyl, Rossum, van Griet, regts.
Door den hertog van Marlborough werden aan van Dedem twee metalen veldstukken geschonken, uit het gevonden materieel in St. Leeuw, tot een aandenken aan de verove-