[Steven Dassevael]
DASSEVAEL (Steven) werd in 1770 te Goes geboren, en had het ongeluk reeds vroegtijdig zijnen vader te verliezen, hetwelk de voorname oorzaak was, dat hij besloot de loopbaan van ambtenaar in te treden. In 1790 kwam hij als klerk bij het gewestelijk bestuur van Zeeland, onder de leiding van Lambrechtsen en Schorer en werd in 1798 tot griffier der staats-secretarie benoemd, welke aanzienlijke betrekking hij bekleedde tot aan de inlijving van ons land in het Fransche keizerrijk in 1810. Hij behield nogtans den titel van secretaris van het bestuur der Hollandsche departementen, werd voorts tot griffier bij een der vrederegten te Amsterdam aangesteld, en was tevens met den baron Louis, daartoe uit Parijs gezonden, ijverig werkzaam tot vereffening van den Hollandschen achterstand.
Bij de herstelling van ons volkbestaan in 1813, werd hij in zijne vorige betrekking, onder den titel van griffier en archivist hersteld. Twee jaren later werd hij tot secretaris der algemeene rekenkamer benoemd, welken post hij tot aan zijn overlijden, op den 16den Januarij 1838, bekleedde.
Dassevael was een man van een echt Nederlandsch karakter, begaafd met groote bekwaamheden en vol van ijver tot vervulling zijner ambtspligten. Als ambtenaar van staat, werden zijne verdiensten, eerst door Lodewijk Napoleon, erkend door de verheffing tot ridder van de orde der Unie, later door koning Willem I, tot die van den Nederlandschen leeuw; terwijl hij door laatstgenoemden vorst meermalen, hetzij als secretaris, hetzij als lid, tot deelneming aan de werkzaamheden van onderscheidene, door hem ingestelde, staatscommissiën geroepen werd, in welken hij de bijzondere goedkeuring van den vorst mogt wegdragen.
Ofschoon geene eigenlijk gezegde letterkundige vorming genoten hebbende, was hij echter een vurig beminnaar en hoogschatter van letteren en wetenschappen. Bovenal was hij voor de eer der Nederlandsche letterkunde met geestdrift bezield. Met regt benoemde hem dan ook het Zeeuwsch genootschap der wetenschappen in 1806 tot deszelfs directeur en in 1807 de maatschappij van letterkunde te Leiden tot haar medelid.
Als mensch maakte Dassevael billijke aanspraak op genegenheid en hoogachting. Hij was een opregt vriend, en hoe-