verwisselde hij weldra de stads praktijk met die ten platte lande, en vestigde zich te Hoogeveen in de provincie Drenthe in 1835, alwaar hij tot het jaar 1851 verbleef, toen zijne verzwakte gezondheid hem noodzaakte, wederom de zoo zeer vermoeijende plattenlands praktijk te laten varen, en zich naar Zwolle te begeven, waartoe het vertrek van Dr. van Deen, als Hoogleeraar naar Groningen, eene gewenschte gelegenheid aanbood. Hij vertrok alzoo in September van genoemd jaar derwaarts, en werd aldaar in de plaats van laatstgenoemde benoemd tot secretaris der provinciale geneeskundige commissie van Overijssel. Hij was evenwel niet langer dan acht maanden daar werkzaam, toen toenemende verzwakking hem noodzaakte het bed te houden, en hij ten gevolge eener uitterende ziekte den 10den October 1852 bezweek. Hij was in 1848 te Meppel gehuwd met Mejufvrouw Roelofje Meursinge.
Dassen was een der vermaardste geneesheeren van zijnen tijd, en een man die aan groote kunde, zoowel in zijn vak als in andere wetenschappen, een hoogst beminnelijk karakter paarde. Zijne edele inborst, zijnen waarheidszin en andere zedelijke hoedanigheden, gevoegd bij zijne bekwaamheid als geneesheer, verwierven hem in ruime mate de achting en het vertrouwen zijner medeburgers en ambtgenooten, en zullen zijne nagedachtenis in eere doen houden, even als zijn naam met lof zal gemeld worden, door de werken die hij schreef en die getiteld zijn:
Herinneringen aan Noordelijk Duitschland en Scandinavie, Gron. 1837-1838, 2 d. 8o.
Verhandelingen over de werkzaamheden van het zenuwstelsel, Gron. 1839, 8o.
Ontwikkelingen van denkbeelden over sommige takken van cultuur in Neêrlands Indië, toegezonden aan den Minister van Koloniën, Gron. 1842.
Handboek voor de leer van de krachten der geneesmiddelen, Gron. 1846, 2 d. 8o.
De Nederlanders in de Molukken, Utr. 1848, 8o.
Over de doelmatigheid van het vestigen van volkplantingen in warme gewesten. Eene voorlezing. Utrecht, 1849, 8o.
Bij de Hollandsche Maatschappij der wetenschappen te Haarlem, werd Dassen met goud bekroond voor zijne beide verhandelingen: Over de bewegingen der bladen van planten, die geplaatst zijn in het 22ste en 24ste deel der Natuurkundige verhandelingen van genoemde Maatschappij.
Behalve genoemde werken, bestaan er van hem in onderscheidene tijdschriften, bijdragen over natuur-, genees- en plantenkunde, en werkte hij, tijdens hij nog student was, mede tot de uitgave der Flora Belgii Septentrionalis van den Hoogleeraar van Hall. 's Mans verdiensten werden in 1850, bij gelegenheid der inwijding van het Nieuwe Academiegebouw te