Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 4
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 53]
| |
als bouw- en rooimeester der stad Amsterdam, den toenaam van de Rij, naar het gebruik van de roê of rij, welke hij als maatstaf steeds met zich voerde, heeft verkregen, en die ook op zijnen zoon, die volgt, is overgegaan, doch niet als geslachtnaam moet beschouwd worden. Omtrent de door hem, als bouwmeester der hoofdstad, daargestelde werken, is niets bekend. Hij is waarschijnlijk in 1595 overleden. Zie Kramm, Lev. en Werk. der Kunstsch. |
|