ijverig Contra-Remonstrant, die dit door zijne handelingen op de synode en door menig scherp geschrift getoond heeft te zijn. Hij nam een werkzaam deel aan de handelingen der kerkvergadering, en door zijne bekwaamheden werd hij door deze waardig gekeurd met anderen, tot het overzien van de nieuwe vertaling des Nieuwen Verbonds en der Apokryphe boeken. De titels van 's mans schriften zijn ons niet bekend, evenmin de tijd van zijn overlijden. Alleen kennen wij van hem:
Van de Eenicheyt, die de Remonstranten houden, met de Gereformeerde kercken en andere, aengaende het stuck der leere begrepen in de vyf arliculen. Zutph. 1616.
Hij vervaardigde ook een vers voor de Gedenckweerdigste Geschiedenissen van zijnen vriend Baudartius, die hem, bij zijne beroeping in Zutphen, ‘een treffelijk geleerd jonkman noemt, die goede gaven in het prediken had en vroom van leven was.’ Zijne zinspreuk was: Pietas ad omnia utilis est. (Godsvrucht is tot alles nuttig.)
Zie Joh. Lomejeri, Dierum Genialium, Decas Secunda (Zutph. 1696) p. 24-27; Baudartius, Gedenkw. Geschied., B. VIII. bl. 21; Brandt, Hist. der Ref., D. III. bl. 27, 53, 233, 601, 653, 660, 796; Kist en Royaards, Arch. voor Kerk. geschied, D. III. bl. 659, D, IV. bl. 144, D. V. bl. 150; dezelfden, Ned. Arch. voor Kerk. geschied., D. III. bl. 220, D. IV. bl. 61; Kron. van het Hist. Genootsch., D. V. bl. 241; Muller, Bibl. van Pamphlett, No. 1219.