dewijk van Nassau, Stadhouder van Friesland, bij besluit van den 31sten Mei 1586 tot buitengewoon Hoogleeraar in de wijsbegeerte, met name in de zedekunde werd aangesteld. Hij had echter blijkens hetzelfde besluit, dien post reeds op den 28sten December des vorigen jaars, niet zonder behoorlijke magtiging, aanvaard, en bekleedde dien, tot genoegen zijner lastgevers en ten nutte der hoogeschool, tot den 19den Julij 1588, toen hij op zijn verzoek een vereerend afscheid verkreeg. In dat afscheid wordt gezegd, dat hij voornemens was naar Duitschland te verreizen.
Welke betrekking hij toen bekleed heeft is onbekend, doch in 1594 werd hij aangesteld tot Agent of gewoon Ambassadeur der Staten-Generaal bij Jakobus VI, Koning van Schotland. In Januarij van genoemd jaar trok hij derwaarts, doch op zee door de Duinkerkers gevangen genomen, werd hij binnen Duinkerken gebragt en aldaar gedurende drie weken gevangen gehouden. Aan zijn voorgeven dat hij de onderwijzer was van de zonen des Konings van Schotland, had hij eindelijk zijne bevrijding te danken, waarop hij zich naar zijne bestemming begaf en al dadelijk zijn wedervaren in een schrijven aan Oldenbarnevelt deed kennen. Hij ging voort de Staten met die zaken bekend te maken, wier kennis hij vermeende dat voor hen van aanbelang was, en bleef tot aan zijn overlijden in Schotland, waar hij op verzoek van George Buchanan verscheidene zonen van adelijke afkomst onderwees. Na den dood van zijne Nederlandsche huisvrouw, huwde hij in Schotland eene dame uit de koninklijke familie der Stuart's gesproten, en bij zijne eerste echtgenoot had hij meer dan eenen zoon; zijnde de oudste, Theophilus genaamd, gehuwd geweest met eene dochter van den Heer van Swieten, en als Kapitein in Staatsche dienst gesneuveld bij de verdediging van Hulst in 1596.
Adriaan Damman was een verdienstelijk Latijnsch dichter, en volgens het oordeel van Baudartius, wiens vriend hij was en in wiens album hij schreef, een groot geschiedkenner en ijverig onderzoeker der oudheden. Zijne Latijnsche gedichten zijn door Jacobus Sluperius uitgegeven. Vele derzelven zijn uit het Grieksch in het Latijn overgezet, terwijl ook eenigen bij gelegenheid van gebeurtenissen in Schotland vervaardigd zijn. Ook ziet nog van hem het licht:
Carmen gratulatorium Francisco, Andium Duci, ad capiendum Flandriae comitatum accersito, Antv. 1582, 4o.
Zie Joh. Lomejeri, Dierum genialium decas secunda, (Zutph. 1696) p. 24; Meursius, Athen. Bat., p. 128, 129; Bor, Nederl. Oorl., B. XXXI. bl. 780 (3), 781 (3), 824 (37), B. XXXII. bl. 7. (3), B. XXXIII. 216 (42); Brandt, Hist. der Reform., D. I. bl. 803-805; W. te Water, Kort Verh. der Herv. Kerk te Gent, bl. 135-137; J.W. te Water, Ref. van Zeel., bl. 199; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogesch. Toev. en Bijl., bl. 69; de