evenwel daar het vermoeden van pligtverzuim, en werd aan hem bij koninklijk besluit van den 11den October bevel gezonden zich naar Utrecht te begeven, ter beschikking van het Departement van oorlog. Vreezende voor het Hoog Militair Geregtshof te regt gesteld te worden, en ten doel aan opruijingen en verleidelijke aanzoeken, vergat hij de weldaden hem door zijnen vorst geschonken en werd hij een eerloos deserteur, en als zoodanig bij koninklijk besluit van den 14den November uit de kaders van het Nederlandsche leger afgevoerd, terwijl hij den 31sten October te voren, door het voorloopig Belgische bestuur in zijnen rang bevestigd was. Den 9den November 1830 had hij Roermond bezet, en den volgenden dag nam hij Venlo in. In den Tiendaagschen veldtogt stond hij aan het hoofd van het Belgische leger van de Maas; doch naauwelijks werd hij door onze troepen aangevallen of hij vlugtte, onder het geleide der Kozakken van de Maas, zoo als zijne lansiers genoemd werden, in galop naar Tongeren, om zijn behoud te gaan zoeken te Luik, waar achtereenvolgens het overschot van zijn leger, ongeveer 4000 man, in de grootste wanorde binnenkwam.
Daine, onmiddelijk daarop buiten dienst gesteld, ontving in November 1832 het bevel over het vierde legerkorps; doch verkreeg in 1834 andermaal zijn ontslag. Den 31sten December 1838 tot bevelhebber der forten van Venlo aangesteld, en in Junij 1839 tot Kommandant over de vierde divisie infanterie, werd hij den 31sten December 1841 voor de derde maal op non-activiteit gesteld. Zoodanig was zijne toestand, toen de zamenzwering van van der Meeren en van der Smissen ruchtbaar werd.
Het is tot nog toe niet bewezen, welk deel Daine daaraan gehad heeft, en slechts als getuige heeft hij bij het onderzoek van die zaak gediend; maar het was toch ten gevolge van die gebeurtenis, dat hem bij koninklijk besluit van den 14den Junij 1842 de stad Charleroi tot verblijfplaats werd aangewezen, waar hij den 18den October 1843 overleed, zonder immer pensioen te hebben kunnen bekomen. Daine werd meermalen gewond en was ridder van verschillende orden, hoewel hij de bewijzen daarvan niet allen vertoonen kon.
Zie Biographie Universelle, T. VI. p. 9, 10; Bosscha, Neêrl. Held. te Land, D, III. bl. 631, 632, 630, 658, 665, 687, 708, 740; van Wijk, Algem. Wetensch. Woordenb.