Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 3

[Abraham Cyprianus]

CYPRIANUS (Abraham), zoon van Allart Cyprianus, heelmeester te Amsterdam, werd den 20^sten November 1680 aan de Utrechtsche hoogeschool bevorderd tot doctor in de geneeskunde, na het verdedigen eener dissertatie de Carie Ossis. Hij zette zich daarna te Amsterdam als geneesheer neder en werd, na een twaalfjarig verblijf aldaar, den 6^den Mei 1693, door curatoren der Franeker hoogeschool, tot hoogleeraar in de heel- en ontleedkunde aangesteld, welke betrekking bij den 22^sten Junij van dat jaar aanvaardde. Men bood hem te vergeefs te Leiden eenen leerstoel aan met 2000 gulden jaarwedde. In 1695 legde hij te Franeker zijne waardigheid neder en vertrok waarschijnlijk naar Engeland. Hier slaagde hij niet naar zijn genoegen en andermaal kwam hij te Amsterdam de praktijk uitoefenen. Zijne verdere lotgevallen en sterfjaar zijn onbekend.

Cyprianus was een man van groote verdiensten. Hij was inzonderheid als steensnijder bekend, hebbende hij met goeden uitslag aan veertienhonderd lijders die kunstbewerking uitgeoe-

[p. 950]

fend, ook maakte hij zich door andere voorname kunstbewerkingen grooten naam. Hij was gehuwd met Hillegonda Sara Aernouds. Van hem is in druk uitgegaan:

Oratio inauguralis in Chirurgiam encomiastica. Franeq. 1693, fol.

Epistola historiam exhibens foetus humani post XXI menses ex uteri tuba, matre salva ac superstite, excisi, ad D. Thomam Millington, Equitem auratum, etc. Lugd. Bat. 1700 8^o. cum fig.

Zie Vriemoet, Athen. Fris., p. 699-701; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; van Kampen Geschied. der Ned. Letter., D, II. bl. 51.