[Pieter Cuypers]
CUYPERS (Pieter), zoon van Daniel Cuypers en van Kornelia Nieuwenhuijsen, was afkomstig uit een oud adelijk geslacht, en werd geboren te Rozendaal den 12den Augustus 1620, alwaar zijn vader zich met der woon had nedergezet, gedurende de beroerten die het vaderland teisterden. Op 13jarigen leeftijd werd hij gezonden naar het collegie der Jezuiten te Antwerpen, van daar vertrok hij naar de hoogeschool te Douai, studeerde er eerst in de wijsbegeerte, doch bepaalde zich later tot de beoefening van het regt, en verkreeg den 30sten September 1642 den graad van Licentiaat in de beide regten aan de hoogeschool te Leuven. Hierna zette hij zich te Mechelen neder, en zijn roem verbreidde zich zoodanig, dat hij den 23sten Mei 1669 tot Raadsheer in den grooten raad te Mechelen benoemd werd, doch hij stierf den volgenden dag. Hij was een deugdzaam geleerde en maakte zich in veel opzigten nuttig. Zijne zinspreuk was: Jure, non vi. (door regt, niet door geweld.) Hij was gehuwd met Maria van der Hoffstadt, erfvrouw van Muijselwijck, die hem vier kinderen schonk, waaronder een zoon, Daniel Frans, die zich vooral onderscheidde door de beoefening der geslachten wapenkunde, en die zich een eerste liefhebber van bloemen en planten, penningen en munten en wat dies meer zij, betoonde. Pieter Cuijpers schreef:
Tractaat van gronds-proceduren ofte van de uijtwerkinge van de Acte hypothecaire, bestaande in uytwinninge van Erffelycke goederen voor Cijnsen, Renten, ende Lasten, volgens de styl en Costuymen van Mechelen, enz. Mechel. 1679, 4o. idem 1681, Brussel 1713, 4o.