[Henricus Cuypers]
CUYPERS (Henricus), de eenige zoon van den voorgaande, was geboren te 'sGravenhage, op het einde van 1751 of in den aanvang van 1752. Na zich met veel lof in de genees-, heel- en verloskunde onder de Leidsche hoogleeraren Gaubius, den jongeren Albinus en van Doeveren geoefend te hebben, werd hij aldaar den 30sten September 1777, op eene dissertatie: de retroversione uteri gravidi, die hij aan den curator der hoogeschool en raadpensionaris Mr. Pieter van Bleiswyck opdroeg, tot doctor in de geneeskunde bevorderd. Hij deed welhaast voor zijne vakken eene wetenschappelijke reis naar Parijs, en zette zich toen te Leiden ter uitoefening der geneeskundige praktijk neder, die hij weinige maanden minder dan vijftig jaren met den hoogsten lof aldaar uitoefende. Ongehuwd overleed hij er aan eene hevige longontsteking, den 17den Maart 1827.
Van hem getuigt de nog levende Leidsche hoogleeraar Corn. Pruys van der Hoeven in de Geneeskundige Bijdragen: ‘Toegerust met de zeldzaamste begaafdheden, had hij dezelve zorgvuldig aangekweekt en zijnen geest verrijkt met die kundigheden, welke tot de uitoefening der geneeskunde gevorderd worden. Aan een helder oordeel paarde hij eenen zuiveren smaak en die beschaafdheid in omgang en manieren, welke den geneesheer zoozeer tot aanbeveling verstrekken. Zijne houding, voorkomen en levendig sprekend oog waren geheel geschikt om ontzag in te boezemen. Die hem zag aan het ziekbed meende in hem een dier oude Asklepiaden herboren te zien, die, zoo als Galenus getuigt, over hunne zieken wisten te gebieden, gelijk veldheeren over hunne krijgsknechten en koningen over hunne onderdanen. Daarbij vervulde hem een warm gevoel voor waarheid, regt en billijkheid, een gevoel, dat alle zijne handelingen bestuurde, en de grond was van die ongeveinsdheid, rondborstigheid, ongekreukte trouw, braafheid, regtschapenheid, welke vriend en vijand in Cuypers erkennen en vreezen moest. Nog in het laatst van zijn leven, toen zijn vergevorderden ouderdom hem de praktijk had doen nederleggen, was hij de toevlugt der zieken en de vraagbaak zijner kunstbroeders. Het scheen, als was met zijne verwijdering uit het praktische leven, zijn roem ten hoogsten toppunt gestegen en als stelde men te hooger prijs op zijne talenten en grijze ervaring, naarmate men de vrees gevoelde,